ECLI:NL:RBDHA:2021:5521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
NL21.5551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Pakistaanse nationaliteit met bedreigingen door de Taliban

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in een poliovaccinatieteam werkte en bedreigingen ontving van de Taliban, die hem zochten vanwege zijn werkzaamheden. Eiser heeft verklaard dat hij na een aanhouding door de Taliban, waarbij zijn vaccinatiespullen werden vernield, is gevlucht. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat verweerder ten onrechte had overwogen dat de asielaanvraag van eiser pas op 7 oktober 2020 was ingediend, terwijl deze dateerde van 28 november 2019. De rechtbank oordeelde dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat Italië niet tijdig had overgedragen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en verweerder opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens zijn de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in een poliovaccinatieteam zat voor de BHU. Op een gegeven moment was hij met twee collega’s onderweg, toen hij werd aangehouden door de Taliban die zijn box met vaccinatiespullen kapot maakten met een Kalasjnikov en hem meenamen naar een huis. Na enkele dagen lukte het hem om naar huis te vluchten. Daar ontving hij twee dreigbrieven van de Taliban, waarin stond dat hij werd gezocht.
Hij vluchtte met zijn moeder en pleegzus naar zijn oom. Enige tijd later hoorde hij van een vriend dat de Taliban bij zijn vroegere huis was gekomen en hem zocht. Omdat hij niet langer bij zijn oom kon blijven en heel Pakistan nu onveilig voor hem was, besloot hij te vluchten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de Taliban wegens werkzaamheden voor de BHU.
3. Verweerder volgt eiser in zijn verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Hij vindt de problemen die eiser stelt te hebben met de Taliban wegens zijn werkzaamheden voor de BHU ongeloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eiser stelt dat de onderhavige asielaanvraag dateert van 28 november 2019.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de asielaanvraag van eiser van 28 november 2019 aanvankelijk niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. Op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) was vastgesteld dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Aangezien eiser niet tijdig overgedragen werd aan Italië, werd Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser van 28 november 2019. De verwijzing van verweerder naar artikel 3.6a van het Vb maakt dat niet anders, aangezien dat artikel gaat over de vraag of ambtshalve wordt beoordeeld of een vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning.
4.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte overwogen dat de asielaanvraag van eiser dateert van 7 oktober 2020. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
5. Eiser stelt dat verweerder de problemen die hij heeft ondervonden met de Taliban wegens zijn werkzaamheden voor de BHU ten onrechte ongeloofwaardig vindt.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het voor de samenvatting van eisers asielrelaas, niet van belang is wie er met hem mee vluchtte naar zijn oom. De rechtbank stelt in dit verband vast dat verweerder eiser volgt in zijn verklaringen met betrekking tot de vondst van de dreigbrieven en het feit dat er niemand meer in zijn woning verbleef. De rechtbank ziet niet dat het in de samenvatting weglaten van de moeder en de pleegzus doorwerkt in de beoordeling van eisers verklaringen.
5.2.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij niet in staat is om te verklaren waar BHU voor staat, of wat de volledige naam van deze organisatie is, terwijl hij twee en een half jaar voor deze organisatie werkzaam stelt te zijn geweest. Volgens verweerder onderscheidt eiser zich hiermee van de overige bevolking en wordt hij daarom niet gevolgd in zijn verklaring dat de afkorting BHU vergelijkbaar is met de (voor veel mensen voorheen meestal onbekende) afkorting GGD in Nederland. Verweerder verwacht van eiser dat hij meer zou verklaren over zijn werkgever. De rechtbank kan verweerder hierin niet zonder meer volgen. Het is goed denkbaar dat eiser de betekenis van de afkorting niet kende, nu deze staat voor het Engelse ‘Basic Health Units’, terwijl eiser Pashto spreekt en hij veldwerk deed en dus weinig of niet op kantoor was, waar hij had kunnen horen dat ‘BHU’ een afkorting is en waar deze voor staat. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat BHU een lokale autoriteit is die verantwoordelijk is voor de poliovaccinatie in de regio (rapport nader gehoor, p. 8). Vervolgens heeft hij verklaard niet letterlijk te weten waar de letters BHU voor staan, maar dat daar vaak de organisatie mee aangeduid wordt en dat degene die daar verantwoordelijk is BHU wordt genoemd (rapport nader gehoor, p. 9). Later in het gehoor (p. 21) verklaart eiser desgevraagd nog:
“Ik weet de afkorting van BHU niet, maar ik weet wel dat het een organisatie is wat verantwoordelijk is voor de vaccinatie van het polio-programma. Die organisaties worden BHU genoemd. BHU in charge. (…) BHU is verantwoordelijk voor het uitdelen en organiseren van het vaccinatieprogramma aan kinderen. Het is een lokale organisatie. Ze werken onder of samen met andere wereldhulporganisaties net als WHO en Unicef. (…) Het is een publieke organisatie. Ze werken voor de regering.”
Voor zover verweerder eiser nog tegenwerpt dat hij niet met zekerheid kon beantwoorden of de BHU de naam van de organisatie of de titel van een persoon was, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom dat niet allebei het geval zou kunnen zijn.
5.3.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een eerste asielaanvraag is dat, indien de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld, dit niet in het nadeel van de vreemdeling gebruikt mag worden. In dit verband verwijst de rechtbank naar pagina 10 van Werkinstructie 2014/10 en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2601. Verweerder heeft dus terecht niet volstaan met de enkele vaststelling dat de certificaten enkel als kopie zijn overgelegd en dat daarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, maar ook de inhoud van de documenten meegewogen.
5.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardig-heid van de verklaringen van eiser dat het gaat om officiële documenten die door een Pakistaanse overheidsinstelling zijn afgegeven, dat op verschillende documenten niet staat door welke instantie ze zijn afgegeven en dat de Engelstalige zinnen niet kloppen. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Eiser heeft een certificaat overgelegd waaruit – naar de rechtbank begrijpt – volgt dat hij een training voor trainers succesvol heeft afgerond, waaronder een handtekening staat en de tekst ‘training team’ en hij heeft een certificaat overgelegd waaruit volgt dat hij deel zal nemen aan de poliocampagne, waaronder een handtekening staat en de naam ‘ dr. [naam arts] ’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte gesteld dat uit de verklaringen van eiser volgt dat deze certificaten officiële documenten zijn die door een Pakistaanse overheidsinstelling zijn afgegeven. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat dr. [naam arts] degene was die in het geval van eiser verantwoordelijk was voor het vaccinatieprogramma en dat de training van de trainers werd gegeven door eisers vriend [naam vriend eiser] en diens vrienden. In de correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor heeft eiser aangegeven dat de training weliswaar onder auspiciën van de World Health Organization (WHO)/Unicef werd gegeven, maar niet door deze organisaties. Ook met de stelling ter zitting dat Engels een gangbare taal is in Pakistan, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat er geen spelfouten kunnen staan op de certificaten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestond om nader onderzoek te doen naar het logo, de tekst en de opsteller van de documenten.
5.5.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er tijdens het nader gehoor meerdere vragen zijn gesteld over eisers werkzaamheden bij de BHU. Volgens verweerder heeft eiser niet veel gedetailleerde kennis laten zien over het vaccinatie-programma, de ziekte polio en de verspreiding daarvan. Aangezien eiser heeft verklaard dat hij twee en een half jaar informatie over polio heeft verspreid en zich zelfs in korte tijd had opgewerkt tot teamleider, heeft verweerder, ook gelet op het referentiekader van eiser, van hem verwacht dat hij meer zou verklaren. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn verklaringen op de pagina’s 11 tot en met 15 van het nader gehoor onder andere heeft uitgelegd dat hij voorafgaande aan zijn werkzaamheden in het vaccinatieteam een training van drie dagen van elk twee of drie uur heeft gevolgd, dat hij vervolgens zes of zeven maanden teamlid was en daarna teamleider werd, wat de inhoud van de werkzaamheden was en dat er in totaal drie personen in zijn team zaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser onvoldoende gedetailleerd vindt, ook al omdat eiser niet medisch geschoold is, hij slechts een korte training heeft gevolgd, hij steeds met een klein team veldwerk deed en hij ter zitting heeft toegelicht dat hij voor de uitvoering van zijn werk slechts beperkte kennis nodig had. Naar het oordeel van de rechtbank werpt verweerder eiser verder ten onrechte tegen dat hij niet weet dat polio geen genetisch overdraagbare ziekte is, aangezien uit zijn verklaringen op pagina 12 van het nader gehoor volgt dat hij met het Engelse woord
‘genetic’bedoelde dat als een persoon in de familie polio heeft, de rest van het gezin het ook kan krijgen, wat zo begrepen kan worden dat eiser heeft verklaard dat de ziekte besmettelijk is en dus niet dat het een genetisch overdraagbare ziekte is.
5.6.
Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat hij de achternaam van [naam vriend eiser] niet kent, gelet op de rol die hij in zijn carrière en privéleven speelde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze tegenwerping, gelet op eisers verklaringen dat [naam vriend eiser] een dorpsgenoot van hem was, dat het bij hen niet gebruikelijk is iemands volledige naam te vragen en dat hij hem altijd aansprak met ‘ [naam vriend eiser] ’, onvoldoende toereikend heeft gemotiveerd. Dat het hierbij volgens verweerder niet om een aanname vanuit Nederlands perspectief gaat en dat de hele wereld voor- en achternamen gebruikt, maakt dat niet anders, alleen al nu verweerder deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
5.7.
Verder is de rechtbank met eiser van oordeel dat verweerder zich, gelet op de hiervoor onder 5.5 genoemde verklaringen van eiser, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn twee gestelde functies bij de BHU slechts summier kan omschrijven, terwijl hij twee en een half jaar voor deze organisatie werkzaam stelt te zijn geweest. Eiser heeft aangevoerd dat de verschillen in taken niet heel groot zijn en dat hij deze heeft benoemd en uitgelegd. Verweerder is onvoldoende gemotiveerd op het voorgaande ingegaan en heeft onvoldoende kenbaar in de motivering betrokken dat eiser geen medische scholing heeft gehad en veldwerk deed en niet of nauwelijks op kantoor kwam. Het lag bijvoorbeeld op de weg van verweerder om te motiveren waarom van iemand die veldwerk verricht kan worden verwacht dat hij zou verklaren hoeveel mensen er (bij benadering) bij de BHU werkten. Voor zover verweerder eiser nog tegenwerpt dat hij niet heeft kunnen verklaren hoe de planning gemaakt werd, wat daarin stond of hoe hij deze ontving, stelt de rechtbank vast dat eiser hierover op pagina 13 van het nader gehoor heeft verklaard en dat hij deze verklaringen heeft aangevuld op pagina 6 van de correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor.
Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser het merk van het vaccin niet kon noemen. De door eiser van internet overgelegde foto van een merkloos flesje zegt inderdaad niet zoveel, maar naar het oordeel van de rechtbank is verweerders overweging dat de verklaring van eiser dat hij enkel veldwerk deed geen verklaring vormt voor dat hij nauwelijks iets kan vertellen over de organisatie waarvoor hij al ruim twee jaar in verschillende functies werkte, geen afdoende motivering. Eiser verklaart in het nader gehoor op pagina 14 wel over het vaccin: “
Die [de vaccins, toevoeging rechtbank] krijgen we van het WHO. Er staat geen naam op. Bij orale vaccinaties staan geen namen op het flesje of doosje. Op de injecties staat wel een naam. (…) Het [vaccin, toevoeging rechtbank] was oranje/licht rood.”en verweerder motiveert niet specifiek waarom hij dat niet geloofwaardig vindt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet daarop onvoldoende gemotiveerd waarom van hem mocht worden verwacht dat hij meer over zijn werkzaamheden zou verklaren. De stelling van verweerder dat eiser redelijk hoog opgeleid was, is daarvoor niet voldoende.
5.8.
Hoewel partijen het erover eens zijn dat een hoge mate van toevalligheden op zichzelf niet volstaat om de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn ontsnapping ongeloofwaardig te achten, werpt verweerder eiser wel tegen dat hij niet gedetailleerd over zijn ontsnapping heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard over de inrichting van de kamer waar hij opgesloten werd, de wijze waarop hij uit het huis ontsnapte, de route waarlangs hij vluchtte en de wijze waarop hij een auto liet stoppen die hem naar [naam locatie] bracht, waarna hij verder ging naar zijn dorp (rapport nader gehoor,
p. 4, 17, 18 en 19). De rechtbank ziet niet in wat eiser daarover nog meer had kunnen en moeten verklaren.
5.9.
Verweerder heeft eiser verder niet gevolgd in de verklaringen over de ontvangen dreigbrieven. Verweerder vindt het niet aannemelijk dat de Taliban enerzijds probleemloos zijn adres hebben gevonden om de dreigbrieven te bezorgen en anderzijds daarin hebben gezet dat zij eiser niet gevonden zouden hebben. De rechtbank kan verweerder hierin niet zonder meer volgen. Volgens eisers verklaringen stond in de brief:
“jij bent gevlucht van ons. Als wij jou vinden dan weten wij wel wat we met jou moeten doen.”(rapport nader gehoor, p. 20). Verweerder heeft de stelling van eiser dat de inhoud van deze brieven gelijk was niet gemotiveerd betwist. Ook heeft verweerder door enkel op de feitelijke onjuistheid van de tekst te wijzen niet voldoende gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat de Taliban eiser dreigbrieven heeft gestuurd. Dat eiser eerder aan de Taliban is ontsnapt en zij op de hoogte zijn van zijn adres, sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat zij bedreigingen voor hem zouden achterlaten. Zoals ter zitting is vastgesteld is de tegen-werping van verweerder dat eiser in een stad van meer dan 23 miljoen inwoners woonde bovendien feitelijk onjuist, aangezien eiser in het dorp [naam dorp] woonde met zo’n 350 tot 400 woningen (rapport aanmeldgehoor, p. 4).
5.10.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser volgt in zijn verklaringen met betrekking tot de vondst van de dreigbrieven en dat er niemand meer in de woning verbleef, maar niet in zijn verklaringen over zijn buurjongen [naam buurjongen] die hem vertelde over de gewapende mannen bij eisers woning. Volgens verweerder heeft eiser weinig gedetailleerd verklaard en lijkt hij weinig te hebben doorgevraagd bij zijn buurjongen. Eiser heeft hier in de zienswijze een verklaring voor gegeven, namelijk dat hij heeft herhaald wat hij van [naam buurjongen] heeft gehoord. Met de tegenwerping dat het een van eisers redenen was om Pakistan te verlaten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom hij desondanks meer gedetailleerde verklaringen van eiser verwacht. In dat verband stelt de rechtbank vast dat eiser alle vragen die verweerder hem over [naam buurjongen] heeft gesteld heeft beantwoord (rapport nader gehoor, p. 21).
5.11.
Verweerder werpt eiser ook tegen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt hoe de Taliban hem heeft gevonden, omdat uit zijn verklaringen niet blijkt dat ter sprake is gekomen hoe hij heet of wie hij is en ook niet dat hij is getraceerd naar het huis van zijn oom, of dat zijn oom en moeder nog iets van de Taliban hebben vernomen. Eiser stelt terecht dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de verklaring die hij hiervoor in de zienswijze heeft gegeven niet wordt gevolgd. In de zienswijze heeft eiser onder meer verklaard dat de Taliban overal stromannen heeft, dat zijn identiteit kan zijn achterhaald doordat hij die dag teamleider was van het vaccinatieteam in de specifieke regio en dat het lastig was voor buitenstaanders om de connectie tussen zijn moeder en oom te achterhalen. Ten aanzien van eisers verklaring dat hij door zijn oom en moeder niet van eventuele problemen op de hoogte wordt gehouden, werpt verweerder hem tegen dat hij sinds zijn vertrek niets meer heeft vernomen, terwijl hij heeft verklaard dat de Taliban hem overal zou kunnen vinden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee ontoereikend gemotiveerd ingegaan op de verklaring van eiser, aangezien deze zo kan worden begrepen dat er mogelijk wel opnieuw problemen zijn opgetreden met de Taliban, maar dat zijn moeder en oom hem daar dan niet over hebben geïnformeerd. Dan is het niet vreemd dat eiser sinds zijn vertrek niets meer heeft vernomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat uit de verklaringen van eiser volgt dat de Taliban mensen overal in Pakistan kunnen traceren, niet dat zij dat ook buiten Pakistan kunnen (rapport nader gehoor, p. 20).
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande ook onvoldoende gemotiveerd dat eisers verklaringen over de problemen die hij stelt te hebben ondervonden met de Taliban wegens zijn werkzaamheden voor de BHU ongeloofwaardig zijn. Ook in dit opzicht is het bestreden besluit dus in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
5.13.
Verweerder heeft eiser ook een en ander tegengeworpen in verband met het diploma en de cijferlijst en de verklaringen van eiser over wat de Taliban tegen hem heeft gezegd en heeft verder een standpunt ingenomen ten aanzien van het door eiser overgelegde nieuwsbericht. Hierin volgt de rechtbank verweerder wel, waartoe zij als volgt overweegt.
5.13.1.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt verweerder niet ten onrechte ongeloof-waardig dat eiser, toen hij in april 2017 dienst trad van de BHU, beschikte over een universitair diploma omdat hij een kopie van zo’n diploma gedateerd 3 oktober 2019 overlegde. Ook vindt verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiser feitelijk in 2016 al was afgestudeerd en dat hij de baan had gekregen op basis van zijn cijferlijst omdat hij die cijferlijst nog steeds niet heeft overgelegd, hoewel hij zegt relevante documenten aan zichzelf te hebben gemaild. Daarbij vindt verweerder niet ten onrechte niet geloofwaardig dat eiser pas drie jaar na zijn afstuderen zijn diploma zou hebben aangevraagd, waarbij bevreemdend is dat het diploma kennelijk op 3 oktober 2019 is aangevraagd, vijf dagen na aanvang van de gestelde problemen. Daarbij heeft eiser op zitting hierover iets anders verklaard, namelijk dat hij zijn eerste diploma was kwijtgeraakt, dat een vriend het diploma opnieuw heeft opgevraagd en dat hij er een foto van heeft gemaakt en aan hem heeft teruggestuurd.
Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat betrokkene summier en tegenstrijdig heeft verklaard over wat de Taliban hem gezegd heeft tijdens zijn aanhouding en ontvoering. Hij heeft dit afdoende gemotiveerd in het voornemen op pagina 5 en 6.
Tot slot overweegt verweerder niet ten onrechte dat het door eiser overgelegde nieuws-bericht waaruit een (enkel) geweldsincident van de Taliban tegen een poliovaccinatieteam nog niet maakt dat eisers relaas geloofwaardig is en dat het nog steeds aan eiser is om aannemelijk te maken dat hem dit persoonlijk is overkomen. Verweerder heeft dit uitgebreid en afdoende gemotiveerd op pagina 5 en 6 van het voornemen.
6. De rechtbank ziet vanwege de omvang van het benodigde herstel geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom binnen twaalf weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ook al heeft eiser ontoereikende verklaringen afgelegd over diploma/cijferlijst en over wat de Taliban tegen hem heeft gezegd, zal verweerder kenbaar moeten motiveren wat hij van de overige verklaringen van eiser vindt en, indien hij die verklaringen overtuigend vindt, waarom deze verklaringen de eerder genoemde ontoereikende verklaringen niet kunnen compenseren. Voor zover hij dat niet heeft gedaan is het bestreden besluit in strijd met Werkinstructie 2014/10. Het is aan verweerder om bij de nieuwe beoordeling zo nodig objectieve bronnen van Country of Origin Information te betrekken. Omdat de rechtbank vanwege al het voorgaande al van oordeel is dat de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas niet op de juiste manier is beoordeeld, heeft eiser geen belang bij verdere beoordeling van zijn beroepsgrond hierover.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.