ECLI:NL:RBDHA:2021:5676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
20/5373 en 20/6355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitstel van vertrek aan vreemdeling op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Burundese vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar dit verzoek werd door de Staatssecretaris afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, ondanks dat zij op dat moment niet met uitzetting werd bedreigd.

De rechtbank heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 29 mei 2020 in overweging genomen, waarin werd gesteld dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat er wel degelijk een risico op een medische noodsituatie bestaat bij gedwongen uitzetting. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak benadrukt het belang van medische adviezen in het besluitvormingsproces van de Staatssecretaris en de noodzaak voor verweerder om zorgvuldig om te gaan met dergelijke adviezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5373 en AWB 20/6355
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 maart 2021 in de zaken tussen
[eiseres], geboren op [1979], van Burundese nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Brands)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen - Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) te verlenen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 10 augustus 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Verweerder heeft geweigerd uitstel van vertrek te verlenen onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 29 mei 2020. Uit dat advies blijkt dat eiseres in staat is om te reizen. Aanbevolen wordt dat eiseres in geval van terugkeer naar Burundi een schriftelijke overdracht van haar medische gegevens meeneemt én dat eiseres haar medicatie continueert tijdens de reis. Verder blijkt uit het BMA-advies dat het achterwege blijven van de medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt dat er wel een medische noodsituatie op korte termijn kan ontstaan bij het uitblijven van medische behandeling. Het BMA heeft gesteld dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan omdat in het verleden niet is gebleken van klinische psychiatrische opnames, BOPZ-maatregelen, psychoses of van andere belangrijke crisissituaties zoals gedocumenteerde suïcidepoging. Eiseres sluit echter niet uit dat er een crisissituatie zal intreden als er sprake zal zijn van een gedwongen uitzetting. Het BMA heeft dat ten onrechte niet onderzocht.
Oordeel rechtbank
3. De rechtbank is in de eerste plaats, en in tegenstelling tot verweerder, van oordeel dat eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Eiseres wordt ten tijde van de behandeling van het beroep ter zitting niet met uitzetting bedreigd omdat aan haar zoon op grond van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek is verleend. Dat uitstel is echter voorlopig van aard in afwachting van een definitieve beslissing op de aanvraag van de zoon. Er is geen enkele duidelijkheid hoe lang eiseres op basis van het uitstel van vertrek van haar zoon niet met uitzetting wordt bedreigd. Verweerder heeft daar ter zitting geen uitsluitsel over kunnen geven, dus het is niet ondenkbaar dat binnen zeer korte termijn een definitieve (negatieve) beslissing op de aanvraag van de zoon wordt genomen. Indien in deze zaak geen procesbelang wordt aangenomen, dan wordt eiseres de kans ontnomen om op te komen tegen de beslissing die op haar eigen medische situatie ziet. Eiseres is dan afhankelijk van de positie van haar zoon. Dat leidt voor eiseres tot een ongunstige positie. Om die reden kan eiseres in een gunstiger positie geraken met het door haar ingestelde beroep en zal de rechtbank het beroep inhoudelijk behandelen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat een BMA-advies volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een deskundigenbericht aan verweerder is ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. [1]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies. De stelling van eiseres dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn kan ontstaan, is niet (met medische informatie) onderbouwd. Eiseres heeft in beroep een afsprakenkaart ingebracht waaruit blijkt dat zij vanaf eind oktober 2020 is gestart met een nieuwe medische behandeling. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie in principe buiten beschouwing dient te blijven gelet op het ex tunc-karakter van de reguliere procedure. Verweerder heeft zich overigens wel op het standpunt mogen stellen dat de afsprakenkaart niets zegt over de vraag of eiseres kan reizen en of het uitblijven van de medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn. De stelling van eiseres dat niet valt uit te sluiten dat er een crisissituatie zal ontstaan bij een gedwongen uitzetting is evenmin (met medische informatie) onderbouwd en kan om die reden niet leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies.
4.3.
Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
5. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.A. Rietema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:826) en van 16 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1598).