ECLI:NL:RBDHA:2021:5728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
NL21.6640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was op 19 maart 2021 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 11 mei 2021 zonder zitting, na een voortgangsrapportage van verweerder en een reactie van eiser.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden, maar dat nu de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel aan de orde is. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, verwijzend naar het lange tijdsverloop van de laisser-passez aanvraag en het uitblijven van een reactie van de Algerijnse autoriteiten. Verweerder heeft echter gesteld dat er zicht op uitzetting bestaat, nu de presentaties naar Algerije op 26 mei 2021 zullen worden hervat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat de uitzettingen naar Algerije op korte termijn weer zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij actief heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 mei 2021 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6640

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 maart 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, op 6 mei 2021 gereageerd.
Bij bericht van 10 mei 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een tweetal vragen te beantwoorden.
Op 11 mei 2021 heeft verweerder hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 mei 2021 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 april 2021 (in de zaak NL21.4283) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en verwijst daarbij naar het lange tijdsverloop sinds de start van de laisser-passez (lp) aanvraag en het uitblijven van een reactie van de Algerijnse autoriteiten na maandelijks rappelleren door verweerder. Op 15 juli 2020 is het lp-verzoek aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije verzonden en er is sindsdien ongeveer maandelijks gerappelleerd maar tot op heden is er nog geen inhoudelijke reactie ontvangen. Ook is er geen presentatie bij de vertegenwoordiging gepland. Verweerder heeft laatstelijk gerappelleerd op 21 april 2021. Eiser voert verder aan dat in het vertrekgesprek van 3 mei 2021 door hem is aangegeven dat hij via een vriend heeft geprobeerd om contact te leggen met het consulaat.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije. Het feit dat gedurende de coronapandemie het terugkeerproces naar Algerije tijdelijk stil is komen te liggen en dat na sluiting van het Algerijnse luchtruim tijdelijk geen presentaties hebben plaatsgevonden is volgens verweerder een tijdelijke belemmering. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:114). Het terugkeerproces komt weer op gang nu de situatie wereldwijd verbetert en de Algerijnse autoriteiten hebben toegezegd dat de presentaties zullen worden hervat. De eerste presentaties zullen weer plaatsvinden op 26 mei 2021. Voor de uitbraak van het coronavirus werden door de Algerijnse autoriteiten regelmatig lp’s afgegeven, zo ook in de eerste maanden van 2020. Verweerder gaat er gelet op de genoemde omstandigheden vanuit dat er wederom lp’s afgegeven zullen worden. Volgens verweerder zijn er geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Het feit dat de lp aanvraag van eiser nu geruime tijd loopt neemt niet weg dat nog altijd zicht op uitzetting bestaat. De Algerijnse autoriteiten hebben niet aangegeven dat voor eiser geen lp verstrekt zal worden. Verweerder wijst in dit kader op het feit dat op eiser een plicht rust om mee te werken aan zijn terugkeer. Gebleken is dat eiser zelf nog altijd geen enkele actie heeft ondernomen om zijn terugkeer te bewerkstellingen. Hij heeft geen enkel bewijs overgelegd van zijn verklaring dat een vriend van hem contact heeft opgenomen met het consulaat. De enkele verklaring is te summier.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. De rechtbank is ambtshalve bekend met de recente uitspraken van de rechtbank waarin is geconcludeerd dat zicht op uitzetting naar Algerije ontbrak, waaronder de uitspraken van zittingsplaats Den Bosch, van 14 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:3701) en van de zittingsplaats Roermond, van 21 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4035). De rechtbank heeft in die zaken aangenomen dat de diplomatieke betrekkingen met de Algerijnse autoriteiten goed zijn en dat Algerije ook in beginsel bereid is om onderdanen toe te laten tot het eigen grondgebied en daartoe vervangende reisdocumenten te verstrekken. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de afgifte van lp’s na 22 maart 2020 is stilgevallen, terwijl verweerder in 2020 wel 223 daartoe verstrekkende verzoeken bij de Algerijnse autoriteiten heeft gedaan. Daarvan is er geen enkele ingewilligd.
Inmiddels is het 13 maanden geleden dat er daadwerkelijk een lp is afgegeven of
een uitzetting naar Algerije heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder met de algemene verwijzing naar de verbeterende situatie in de wereld inzake de coronapandemie door vaccinaties en de daarmee in lijn liggende verwachting dat er weer uitzettingen kunnen gaan plaatsvinden geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven die de verwachting rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit op korte termijn wel weer met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven lp kunnen worden uitgezet naar Algerije.
8. Verweerder heeft in de beantwoording van de vragen van de rechtbank in de onderhavige zaak toegelicht dat de Algerijnse ambassadeur in een gesprek op 30 april 2021 heeft toegezegd dat de presentaties zullen worden hervat. Inmiddels is bekend dat de eerste presentaties op 26 mei 2021 zullen plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een concreet aanknopingspunt waarmee de verwachting gerechtvaardigd is dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit op korte termijn wel weer met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven lp kunnen worden uitgezet naar Algerije. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder heeft aangegeven dat voor het sluiten van het luchtruim en het tijdelijk stil leggen van de presentaties door de Algerijnse autoriteiten regelmatig lp’s werden afgegeven en dat nergens uit blijkt dat de Algerijnse autoriteiten daartoe thans niet bereid zouden zijn.
9. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn opmerking dat de Algerijnse autoriteiten niet te kennen hebben gegeven geen lp voor eiser te zullen verstrekken, zodat ook in het geval van eiser specifiek zicht op uitzetting zou kunnen worden aangenomen. Op eiser rust bovendien de plicht om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting naar Algerije. Uit de vertrekgesprekken met eiser blijkt niet dat hij daartoe bereid is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de verklaring van eiser dat hij een vriend heeft gevraagd om contact op te nemen met het consulaat te summier is en dat op grond hiervan niet kan worden aangenomen dat eiser actie heeft ondernomen om zijn vertrek te bewerkstelligen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 mei 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.