ECLI:NL:RBDHA:2021:5737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
19/4751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische redenen in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van een Armeense vreemdeling, eiser, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij medische klachten had, waaronder hartklachten en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het primaire besluit van verweerder om de aanvraag voor uitstel van vertrek af te wijzen, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de noodzakelijke medische behandeling in Armenië beschikbaar was en dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat zou zijn om daar een inkomen te genereren en een ziektekostenverzekering af te sluiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de mantelzorg die eiser ontving niet essentieel was voor zijn medische behandeling. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij uitzetting van eiser naar Armenië. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan te tonen dat medische behandeling in hun land van herkomst niet toegankelijk is, om aanspraak te kunnen maken op uitstel van vertrek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1971], van Armeense nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen - Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/2983.
Bij besluit van 27 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Eiser is toen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in de beroepszaak geschorst, omdat nader onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) zou worden verricht.
Bij uitspraak van 4 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek met zaaknummer AWB 19/2983 toegewezen, in die zin dat het verweerder wordt verboden om over te gaan tot uitzetting van verzoeker totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.
Partijen hebben nadien over en weer standpunten ingenomen en op 20 december 2019 is een BMA-advies afgegeven, dat is aangevuld op 12 augustus 2020. Eiser heeft gereageerd op de BMA-stukken en heeft nog diverse nadere gegevens overgelegd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Gouloyan. Verder is verschenen [A], de persoonlijk begeleider van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht, vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst dat verzoek toe.
2. Verweerder heeft aan de besluitvorming een advies van het BMA van 7 januari 2019 ten grondslag gelegd. Tijdens de beroepsfase is op 20 december 2019 een nieuw BMA-advies uitgebracht en dat advies is aangevuld op 12 augustus 2020. Naar aanleiding van de nieuwe BMA-adviezen heeft verweerder het bestreden besluit, onder verwijzing naar die adviezen, gehandhaafd.
3. In het BMA-advies van 20 december 2019 staat – kort samengevat en voor zover van belang voor deze zaak – het volgende. Eiser heeft onder meer hartklachten en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser staat voor zijn klachten onder medische behandeling bij de huisarts en cardioloog en hij staat op de wachtlijst voor een psychiatrische behandeling. De behandeling voor de hartklachten is van blijvende aard, de psychiatrische behandeling van tijdelijke aard. Bij het uitblijven van de behandeling voor de hartklachten bestaat er een reëel risico op een hartinfarct en zal een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan. Bij uitblijven van ambulante psychiatrische behandeling en medicatie voor de PTSS is er een reële kans op toename van de klachten. Gezien het verloop in het verleden is er geen verwachting van suïcidaliteit, psychotische decompensatie of gedwongen klinische opname. Eiser kan reizen met de gebruikelijke vervoersmiddelen en er zijn geen aanwijzingen dat er medische voorzieningen nodig zijn vooraf, tijdens of direct na de reis. Aanbevolen wordt wel dat eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens en voldoende medicatie voor de periode van de reis meeneemt. De behandeling voor de klachten is in Armenië aanwezig.
In het aanvullend BMA-advies van 12 augustus 2020, waar is ingegaan op specifieke vragen van verweerder, staat dat lopraxer is te beschouwen als een vloeibare toepassingsvorm van citalopram. Over de mantelzorg is gezegd dat niet blijkt waar deze mantelzorg uit bestaat en evenmin dat de mantelzorg een essentieel onderdeel is van de medische behandeling. Uit de informatie van eiser volg dat mevrouw [A] mantelzorg verleent, nadat ze een vertrouwensband met eiser had opgebouwd. Als eiser een vertrouwensband met haar kan opbouwen, kan hij dat ook met een ander persoon.
4.1.
Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
4.2.
Volgens paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), kan verweerder uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het m medische redenen.
4.3.
Volgens paragraaf A3/7.1.3 van de Vc, voor zover van belang, neemt verweerder uitsluitend aan dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM):
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat verweerder: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
5. De rechtbank overweegt dat een BMA-advies volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een deskundigenbericht aan verweerder is ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. [1]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies 20 december 2019 en de aanvulling daarop van 12 augustus 2020. Uit het BMA-advies blijkt weliswaar dat met het uitblijven van behandeling voor de hartklachten een medische noodsituatie zal ontstaan. Dit maakt echter niet dat bij uitzetting sprake zal zijn van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Het BMA heeft namelijk ook geconcludeerd dat de noodzakelijke medische behandeling in Armenië beschikbaar is. Er zijn zowel publieke als private instellingen waar een cardioloog aanwezig is die eiser kan behandelen. Ook is de door eiser gebruikte medicatie voor zijn hartklachten aanwezig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medische behandeling voor zijn hartklachten in zijn geval feitelijk niet toegankelijk is. Verweerder heeft in dit verband mogen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij niet in staat zou zijn om in Armenië een inkomen te genereren en een ziektekostenverzekering af te sluiten om de medische behandeling te kunnen betalen. Niet is onderbouwd dat de hartklachten op zichzelf in de weg staan aan het verrichten van arbeid door eiser. Dat de familieleden van eiser, zijn ouders en zus, zelf te kampen met een veelheid aan medische klachten en weinig inkomsten hebben, maakt dat niet anders. Wat verweerder ook van belang heeft mogen achten is dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de kosten van de medische behandeling. Eiser stelt dat het algemeen bekend is dat de zorg die wordt aangeboden in privéklinieken vrijwel onbetaalbaar is. De rechtbank stelt echter vast dat uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde zorg ook in een publieke instelling wordt geboden. Daardoor hoeft eiser zich niet te laten behandelen in een privékliniek. Bovendien ligt het op de weg van eiser om inzicht te geven in de kosten van een medische behandeling en daarover heeft hij geen enkele informatie ingebracht. Eiser stelt dat zijn begeleidster geprobeerd heeft dat te achterhalen, maar er is geen inzicht gegeven in wat zij daartoe allemaal heeft gedaan.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook mag uitgaan van de juistheid van het BMA-advies, voor zover dat ziet op de psychische problematiek van eiser. Ten tijde van dat BMA-advies stond eiser op een wachtlijst voor een psychiatrische behandeling en kreeg hij medicatie. Het uitblijven van behandeling zal volgens het BMA niet leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn. Verweerder mag daar in beginsel vanuit gaan. Een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting naar Armenië is dan ook niet aan de orde. Omdat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling, is het niet van belang of er behandelmogelijkheden zijn in Armenië en of daar de juiste medicatie voorhanden is. Het BMA heeft overigens desondanks verduidelijkt dat de door eiser gebruikte citalopram in een vloeibare toepassingsvorm genaamd lopraxer in Armenië beschikbaar is.
In beroep, vlak voor de zitting, heeft eiser een brief van zijn behandelaars van 11 februari 2021 ingebracht, waaruit blijkt dat hij inmiddels onder ambulante behandeling staat voor zijn psychische problemen. Gelet op het ex-nunc karakter van deze reguliere procedure dient deze informatie echter buiten beschouwing te worden gelaten. Overigens blijkt uit die informatie niet met zoveel worden dat het staken van zijn behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van de juistheid van het oordeel van het BMA dat niet blijkt dat de mantelzorg een essentieel onderdeel is van de psychische behandeling van eiser. Het BMA heeft daarbij de verklaring van [A] en die van de huisarts betrokken. Volgens het BMA wordt, eerst als de mantelzorg een essentieel onderdeel is van de behandeling, van belang geacht of het uitblijven van die zorg zal leiden tot een medische noodsituatie. Daarvan is geen sprake. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van [A] dat eiser veel hulp van haar krijgt, maar dat betekent nog niet dat die hulp een essentieel onderdeel vormt van de medische behandeling. De stelling van eiser dat hij niet van andere personen dan [A] mantelzorg kan krijgen, behoeft geen bespreking. Want ook al zou die stelling gevolgd worden, dan nog maakt dat niet dat de mantelzorg essentieel is voor zijn behandeling. Verweerder heeft in het geval van eiser gehandeld overeenkomstig paragraaf A3/7.1.6 van de Vc, waarin onder meer staat dat het BMA in het medisch advies kan opnemen dat mantelzorg noodzakelijk wordt geacht, als mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling.
6.4.
Ook over de vraag of eiser in staat wordt geacht te reizen mocht verweerder uitgaan van de juistheid van het BMA-advies. Volgens het BMA moet eiser, naast het meenemen van een medisch paspoort, voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Overige voorwaarden zijn niet gesteld door het BMA en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die in zijn geval wel hadden moeten worden gesteld. Eiser stelt dat het onduidelijk is hoe verweerder het reizen voor zich ziet, gezien de huidige situatie in Armenië en gelet op de coronapandemie. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de algemene toestand in Armenië maakt dat het voor eiser niet mogelijk is te reizen. Het reizen zou weliswaar bemoeilijkt of onmogelijk kunnen worden gemaakt door de coronapandemie, maar dat speelt in het kader van deze procedure geen rol. Verweerder dient bij een eventuele feitelijk uitzetting te beoordelen wat op dat moment de stand van zaken is.
6.5.
Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. In beroep is verschillende keren verwezen naar rechtspraak. Die verwijzing kan eiser niet baten omdat zijn situatie niet gelijk is aan de situaties die in de door eiser genoemde uitspraken speelden. Verder maakt het feit dat in beroep een nieuw BMA-advies is opgevraagd niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het advies is namelijk met name opgevraagd omdat er zich in beroep nieuwe medische ontwikkelingen ten aanzien van de hartklachten hebben voorgedaan. Die ontwikkelingen hebben in de kern niet geleid tot een wezenlijk ander BMA-advies als dat van 7 januari 2019. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van B.A. Rietema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:826) en van 16 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1598).