ECLI:NL:RBDHA:2021:5867
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ingangsdatum van een verblijfsvergunning en de vaststelling van eerder verblijfsrecht
In deze zaak heeft eiseres, een Braziliaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning werd vastgesteld op 4 augustus 2020. Eiseres had eerder, op 20 augustus 2019, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, welke was afgewezen op 10 april 2020. Eiseres stelde dat zij eerder rechtmatig verblijf had en dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning eerder vastgesteld diende te worden, onder verwijzing naar het arrest Chavez-Vilchez en de geboortedatum van haar kinderen.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat eiseres met de op 4 augustus 2020 ingediende stukken aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldoet. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat de ingangsdatum op 20 augustus 2019 of een eerdere datum vastgesteld diende te worden. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor het vaststellen van een eerder verblijfsrecht en dat verweerder niet bevoegd was om de ingangsdatum van een eventueel eerder verblijfsrecht vast te stellen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.