ECLI:NL:RBDHA:2021:5918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/8700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen en de afwijzing van verblijfsvergunningen op basis van de Vreemdelingenwet

In deze zaak hebben eisers, die de Armeense nationaliteit bezitten, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eisers niet voldeden aan de voorwaarden van de regeling, met name de vereiste van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eisers tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris. Tijdens de zitting op 1 april 2021 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in het bezit zijn van een geldige mvv en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het beleid rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eisers uitvalt, aangezien hun verblijf in Nederland gedurende een lange periode illegaal was en zij nooit een verblijfsvergunning hebben gehad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag van eisers om een verblijfsvergunning terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8700
V-nummers: [nummer], [nummer], [nummer].

uitspraak van de enkelvoudige kamer

[naam], eiser 1,

[naam], eiser 2,
[naam], eiseres,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling [1] afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden te Breda op 1 april 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers bezitten de Armeense nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum], [geboortedatum] en [geboortedatum].
2. Op 12 januari 2010 hebben de ouders van eiser 1 (eiser 2 en eiseres) mede namens hem een eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 28 september 2010 afgewezen en het hiertegen ingestelde beroep is op 18 juli 2011 ongegrond verklaard. [2]
3. Op 24 mei 2016 heeft eiser 1 een asielaanvraag ingediend, die bij besluit van 28 mei 2016 is afgewezen als ongegrond. Daarbij is tevens bepaald dat eiser 1 Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Het hiertegen ingestelde beroep is op 30 juni 2016 ongegrond verklaard. [3]
4. Eiser 2 heeft verschillende aanvragen ingediend voor verlening van uitstel van vertrek om medische redenen, die zijn afgewezen. [4]
5. Deze procedure gaat over de aanvraag die eisers op 31 januari 2019 hebben ingediend op grond van de Afsluitingsregeling, met eiser 1 als hoofdpersoon. Eisers zijn op 22 september 2020 gehoord door een ambtelijke commissie. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eisers niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eisers voldoen namelijk niet aan de zogenaamde b-grond van de Afsluitingsregeling, neergelegd in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser 1 was ten tijde van de asielaanvraag op 12 januari 2010 14 jaar en ruim zeven maanden oud, zodat de asielaanvraag niet ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar is ingediend. De omstandigheid dat niet aan de vijfjarentermijn wordt voldaan, geeft geen aanleiding om de grenzen van de Afsluitingsregeling, die al uitzonderingsbeleid is, “op te rekken”. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb [5] die maken dat moet worden afgeweken van het beleid. Tot slot stelt verweerder dat de uitzetting van eisers geen schending oplevert van het in artikel 8 van het EVRM [6] neergelegde recht op uitoefening van het gezinsleven en privéleven. .
7. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Mede gelet op het doel en de grondslag van de Afsluitingsregeling, had het op de weg van verweerder gelegen om niet enkel uit te gaan van de leeftijd, maar deze, zoals gebruikelijk in het vreemdelingenrecht, te beoordelen naar de feiten en omstandigheden en hierin enige coulance te betrachten. Ook heeft verweerder ten onrechte geen ruimte gezien voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb. Eisers wijzen in dat kader op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 september 2020. [7] Verweerder stelt zich te formalistisch op. Verder is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eisers voeren aan dat het voor hen onmogelijk is om terug te keren naar Armenië, omdat zij geen banden meer hebben met dat land. Zij zijn als gezin geworteld in Nederland. Gedwongen vertrek uit Nederland zal voor psychische problemen zorgen bij eisers. Verweerder heeft hier onvoldoende gewicht aan toegekend. Eisers verwijzen in dat kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 27 november 2019. [8]
Eisers doen daarnaast een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijzen in dit kader naar een uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Utrecht, van 25 juni 2020. [9]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
8. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [10] , gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb [11] , wordt de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Van dit vereiste kan vrijstelling worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM [12] of op grond van de Afsluitingsregeling. [13]
9. De Afsluitingsregeling is neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vc [14] en betreft buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder. Dit beleid gaat over het verlenen van de verblijfsvergunning regulier verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. Volgens dit beleid kan een dergelijke verblijfsvergunning onder voorwaarden worden verleend wanneer sprake is van langdurig in Nederland verblijvende kinderen. Dit beleid staat ook wel bekend als de kinderpardon-regeling.
Afsluitingsregeling, voorwaarde b
10. In B9/6.5, onder b, van de Vc is neergelegd dat als voorwaarde voor de Afsluitingsregeling onder meer geldt dat de vreemdeling ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielvergunning heeft ingediend. Niet in geschil is dat eisers niet aan deze voorwaarde voldoen. Verweerder heeft dan ook geen vrijstelling voor het mvv-vereiste verleend op grond van de Afsluitingsregeling. Eisers hebben de vraag opgeworpen of verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van dit beleid.
Afwijking van het beleid
11. Vooropgesteld wordt dat verweerder bij de invulling van de Afsluitingsregeling een grote mate van vrijheid toekomt en dat hij bij het stellen van voorwaarden kan bepalen welke groepen van personen onder dat beleid vallen en welke toelatingseisen van toepassing zijn. De Afsluitingsregeling is immers begunstigend beleid en tot het instellen hiervan was verweerder niet gehouden op grond van enige internationale of wettelijke verplichting. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling [15] van 23 februari 2017. [16] Deze uitspraak ziet op de Regeling langdurig verblijvende kinderen, eerder begunstigend beleid van verweerder dat in grote mate overeenkomt met de Afsluitingsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze lijn worden doorgetrokken naar het begunstigende beleid van de Afsluitingsregeling.
Dat neemt niet weg dat (zeer) bijzondere omstandigheden verweerder aanleiding kunnen geven tot het afwijken van zijn beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het feit dat eiser net niet voldoet aan de vijf jaar termijn geen bijzondere individuele omstandigheid is, omdat deze voorwaarde niet alleen voor eiser geldt maar voor meerdere kinderen die (net) als eiser niet in aanmerking komen voor de Afsluitregeling. Er is dus geen sprake van willekeur. De lange verblijfsduur en het opgebouwd sociaal en maatschappelijke netwerk zijn ook geen bijzondere individuele omstandigheden, omdat deze een bijna vanzelfsprekend gevolg zijn van de worteling van eisers na een verblijf van elf jaar in Nederland. In die periode was echter steeds sprake van een precaire verblijfssituatie. Eisers waren immers nimmer in het bezit van een verblijfsvergunning, ondanks het feit dat zij meermaals daarom hebben verzocht. Eisers hebben ook geen gevolg gegeven aan de terugkeerbesluiten die steeds na de afwijzing van hun aanvragen werden opgelegd. De medische problemen van eiser 1 en eiser 2 hoefden evenmin voor verweerder te leiden tot het aannemen van bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser 1 voor zijn medische problemen uitstel van vertrek kan vragen of een verblijfsvergunning voor medische behandeling in Nederland. Hiermee is kenbaar gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om af te wijken van het beleid, zodat het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 september 2020, faalt.
Artikel 8 van het EVRM
13. Naar vaste jurisprudentie van het EHRM [17] en de Afdeling – onder meer uiteengezet in de uitspraak van 23 juli 2019 [18] – moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven of privéleven een
fair balanceworden gevonden tussen de belangen van vreemdelingen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden moeten kenbaar bij de afweging worden betrokken. De rechtbank moet zonder terughoudendheid beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken, maar enigszins terughoudend toetsen of verweerder de juiste belangenafweging heeft gemaakt nu verweerder bij de belangenafweging beleidsruimte heeft.
14. Verder volgt uit het arrest Butt tegen Noorwegen van het EHRM van 4 december 2012 [19] dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de vreemdeling dan wel diens ouders konden (althans hadden moeten) weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder exceptionele omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven of het familie- en gezinsleven.
15. Voor zover het beroep ziet op het uitoefenen van gezinsleven, is de rechtbank van oordeel dat geen schending van artikel 8 van het EVRM aannemelijk is gemaakt nu het gehele gezin terug dient te keren naar Armenië en de weigering van verblijf dus niet leidt tot een scheiding van de gezinsleden. Er is ook geen sprake van schending van gezinsleven tussen eiser 1 en zijn vriendin, omdat eiser tijdens de hoorzitting op 22 september 2020 heeft verklaard dat er geen sprake is van een officiële relatie.
16. Voor zover het beroep ziet op het uitoefenen van privéleven heeft verweerder bij de belangenafweging zwaar mogen laten wegen dat de banden met Nederland zijn opgebouwd tijdens een periode van illegaal verblijf. Geen van de gezinsleden heeft immers ooit een verblijfsvergunning gehad. Eiser 2 en eiseres hebben in het verleden asielaanvragen gedaan in Nederland, welke aanvragen zijn afgewezen. Zij hebben geen gevolg gegeven aan bij deze afwijzingen opgelegde terugkeerbesluiten. Zij konden daarom weten dat hun verblijfspositie en die van hun zoon onzeker was. Uit het arrest Butt volgt dat aan de omstandigheid dat het privéleven zich heeft ontwikkeld tijdens illegaal verblijf in beginsel geen doorslaggevend gewicht toekomt, behoudens exceptionele omstandigheden. Dat eiser 1 al die tijd naar school is gegaan, stage heeft gelopen, sportactiviteiten heeft ontplooid, actief is geweest voor de kerk, vrijwilligerswerk heeft verricht, mantelzorg heeft verleend aan de heer [naam], Nederlands spreekt, een band met de stad Breda heeft opgebouwd en samen met zijn ouders een positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving heeft geleverd, is prijzenswaardig, maar gebruikelijk bij een dergelijk langdurig verblijf. Dit zijn geen uitzonderlijke omstandigheden. De overgelegde stukken en steunverklaringen kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden. Hoewel het invoelbaar is dat het voor eiser 1 lastig zal zijn om een leven op te bouwen in Armenië, omdat hij al elf jaar in Nederland woont, heeft verweerder zich voor wat betreft de verblijfsduur in Nederland en de daaruit voortvloeiende worteling niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser 1 ruim 14 jaar oud was toen hij naar Nederland kwam, en dus een aanzienlijk deel van zijn leven in Armenië heeft doorgebracht, inmiddels 25 jaar oud is en de Armeense taal spreekt, zodat van hem verwacht mag worden dat hij zelfstandig, dan wel met behulp van zijn ouders, een leven kan opbouwen in Armenië. Verder heeft verweerder mogen meewegen dat niet is aangetoond dat sprake is van een objectieve belemmering, omdat wat eiser 1 heeft aangevoerd over de militaire dienstplicht en de medische zorg in Armenië niet is onderbouwd.
17. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat uitzetting van eisers niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft eisers daarom terecht niet op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb vrijgesteld van het mvv-vereiste.
18. Het beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 27 november 2019 en zittingsplaats Roermond, van 20 juli 2020, slaagt ook niet. In die zaken is geoordeeld dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden had meegenomen met betrekking tot artikel 4:84 van de Awb en artikel 8 van het EVRM. In de zaak van eisers is echter alles meegenomen door verweerder.
Gelijkheidsbeginsel
19. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht gesteld dat eisers zelf geen zaken (zaaknummers) hebben aangedragen waaruit blijkt dat verweerder in een vergelijkbaar geval anders heeft gehandeld. Voor zover eisers een beroep hebben gedaan op de uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Utrecht, van 25 juni 2020, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat geen sprake is van rechtens gelijke gevallen, op een aantal misslagen na die verweerder niet hoeft te herhalen. De beroepsgrond faalt daarom.
Slotsom
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag van eisers om verlening van een reguliere verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling terecht is afgewezen. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Vreemdelingenwet 2000.
11.Vreemdelingenbesluit 2000.
12.Artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
13.Artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
14.Vreemdelingencirculaire 2000.
15.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
17.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
19.ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.