Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit.
2. Uit de verklaringen van eiser is het volgende gebleken. In 2001 is eiser vanuit Eritrea naar Zuid-Afrika gegaan om scheikunde te studeren. Aansluitend is eiser met ingang van 2009 gaan werken als onderzoeker in Zuid-Afrika. In 2010 heeft eiser na een sollicitatie via internet een baan aangeboden gekregen in Nederland.
3. Bij besluit van 8 juli 2010 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als kennismigrant’ verleend, geldig van 4 juni 2010 tot 15 mei 2014. Bij besluit van 3 februari 2014 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’, geldig van 22 januari 2014 tot 1 juni 2016.
4. Op 8 april 2016 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij als activist openlijk kritiek heeft geuit op het regime in Eritrea en dat hij hierdoor in Eritrea voor zijn leven te vrezen heeft. Bij besluit van 26 mei 2017 heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser al aanspraak kan maken op internationale bescherming in Zuid-Afrika als veilig derde land. Dit besluit staat in rechte vast. Het door eiser ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 20 juni 2017 (NL17.2720) van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. Het door eiser ingestelde hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard bij uitspraak van 2 augustus 2017 (201705134/1/V1) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
5. Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst’ gekregen, geldig van 24 oktober 2017 tot 24 oktober 2018.
6. Op 11 oktober 2019 is eiser door de autoriteiten van Noorwegen op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) overgedragen aan Nederland. Op 14 oktober 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
7. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Hangende eisers opvolgende asielprocedure is aan hem bij besluit van 12 mei 2020 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ verleend, geldig van 1 mei 2020 tot 1 maart 2025. Omdat eiser daarmee al rechtmatig verblijf heeft, doet zich de vraag voor of hij nog een procesbelang heeft in deze zaak. Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3582). In deze uitspraak is geoordeeld dat, anders dan voorheen, een vreemdeling moet kunnen procederen over de weigering om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen als hem al een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. 9. Eiser voert aan dat hij vanwege diverse openlijke kritiekuitingen duidelijk in Eritrea te vrezen heeft voor vervolging en dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat vluchtelingschap een declaratoir karakter heeft. Ter zitting heeft eiser dit onderbouwd met een beroep op artikel 13 van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn) waaruit volgens hem blijkt dat eerst moet worden bekeken of de status van vluchteling kan worden verleend en pas daarna of die status ook moet leiden tot afgifte van een verblijfstitel.
10. De rechtbank volgt eiser niet in deze uitleg. In dit artikel is niets anders neergelegd dan dat de lidstaten de vluchtelingenstatus verlenen aan de vreemdeling die voldoet aan de criteria van de hoofdstukken II en III van de richtlijn. Daaruit kan niet worden afgeleid dat ook zou moeten worden overgegaan tot het vaststellen van de vluchtelingenstatus in gevallen waarin een asielverzoek niet-ontvankelijk kan worden geacht. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg in de Richtlijn 2013/32/EU (herziene asielprocedurerichtlijn). In artikel 33, eerste lid, van deze richtlijn is namelijk neergelegd dat de lidstaten niet verplicht zijn om te onderzoeken of een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming zoals bedoeld in de Definitierichtlijn indien een asielverzoek niet-ontvankelijk kan worden geacht. Het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen is op grond van het tweede lid, aanhef en onder d, van hetzelfde artikel een grond om een asielverzoek niet-ontvankelijk te achten. Het getuigt dan ook niet van een onjuiste implementatie van de Definitierichtlijn dat de Nederlandse wetgever heeft gesteld dat artikel 13 van deze richtlijn besloten ligt in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, waarin staat dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is (
Kamerstukken II2006/07, 30 925, nr. 3, blz. 4 en
Staatscourant2013/27196, blz. 10).
Relevante nieuwe elementen of bevindingen
11. Verder voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Daarbij stelt hij dat hij nu al lang in Nederland verblijft en dat hij in Nederland opnieuw een reguliere verblijfsvergunning heeft gekregen, zodat Nederland een land van bestendig verblijf voor hem is geworden. Ook stelt hij dat hij ondanks diverse inspanningen geen bevestiging kan krijgen van de autoriteiten van Zuid-Afrika dat hij opnieuw zal worden toegelaten.
12. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat vanwege de duur van zijn rechtmatig verblijf in Nederland niet meer van hem verwacht mag worden dat hij zich wendt tot een veilig derde land. Ten aanzien van eiser is dit eerder geoordeeld in de bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die in rechte vast staat.
13. In diezelfde uitspraak is geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser wordt toegelaten tot Zuid-Afrika en dat een gestelde mondelinge reactie en het uitblijven van een schriftelijke reactie van de autoriteiten van Zuid-Afrika onvoldoende is om het tegendeel aannemelijk te maken. In deze procedure wijst eiser op de website van de ambassade van Zuid-Afrika in Berlijn, waarop te lezen is dat een verblijfsvergunning in Zuid-Afrika kan worden ingetrokken als de houder drie jaar of langer weg is. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat zijn verblijfsvergunning daadwerkelijk is ingetrokken. Los daarvan kan uit deze informatie niet worden afgeleid dat eiser niet opnieuw tot Zuid-Afrika zal worden toegelaten. Daarnaast heeft eiser afschriften van e-mailcorrespondentie met de ambassade van Zuid-Afrika te Den Haag en met het ministerie van Binnenlandse Zaken van Zuid-Afrika overgelegd. Uit deze afschriften blijkt dat eiser reacties op zijn berichten heeft ontvangen. Inhoudelijk blijkt uit deze reacties niet dat aan hem de toegang zal worden geweigerd. In zoverre heeft eiser dus niet alsnog de benodigde onderbouwing geleverd.
14. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het niet redelijk is om van hem te verwachten dat hij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) inschakelt. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit slechts vastgesteld dat eiser een afschrift van e-mailcorrespondentie met de DT&V en met de IOM heeft overgelegd waaruit niet blijkt dat hij niet tot Zuid-Afrika zal worden toegelaten. Ten slotte heeft eiser nog stukken aan het dossier toegevoegd waaruit volgens hem blijkt dat zijn vrouw en kinderen, die in Zuid-Afrika verblijven, in 2016 geen visum voor kort verblijf hebben kunnen krijgen om hem in Nederland te bezoeken. Ook met deze stukken is niet alsnog aannemelijk gemaakt dat eiser geen toegang tot Zuid-Afrika zal krijgen.
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste asielaanvraag.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.