ECLI:NL:RBDHA:2021:5929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL20.19200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van Eritrese eiseres op grond van niet-geloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiseres. De eiseres had op 12 juni 2020 een tweede asielaanvraag ingediend, nadat haar eerdere aanvraag in 2018 niet in behandeling was genomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de tweede aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiseres niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd en dat haar verklaringen over haar geboortedatum en herkomst inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de gestelde problemen in Eritrea niet geloofwaardig waren, gezien de onduidelijkheid over de identiteit van de eiseres.

Tijdens de zitting heeft de eiseres aangevoerd dat haar zwangerschap en de relatie met de vader van haar kind, die als vluchteling in Nederland is toegelaten, niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank erkende dat er een motiveringsgebrek was, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar relatie met de vader van haar kind, waardoor de staatssecretaris geen aanleiding had om het inreisverbod te heroverwegen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.068. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres

V-nummer: [Nummer 1]
(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19201, plaatsgevonden in Breda op 6 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb.datum 1] 2001 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 25 augustus 2018 heeft zij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] omdat Italië daarvoor verantwoordelijk is geacht. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft het hiertegen door eiseres ingestelde beroep bij uitspraak van 9 april 2019 [2] ongegrond verklaard. De Afdeling [3] heeft het daartegen ingediende hoger beroep bij uitspraak van 3 mei 2019 kennelijk ongegrond verklaard. De overdracht aan Italië heeft echter niet plaatsgevonden, omdat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken.
2. Op 12 juni 2020 heeft eiseres opnieuw in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Zij heeft geen stukken overgelegd die haar identiteit onderbouwen en zij heeft wisselend verklaard over haar geboortedatum. Ook heeft zij de vragen over haar herkomst niet afdoende beantwoord. Omdat niet geloofwaardig wordt geacht dat zij afkomstig is uit Eritrea, zijn de gestelde problemen die zij heeft gehad of verwacht te krijgen in Eritrea evenmin geloofwaardig geacht door verweerder.
3. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder de door haar overgelegde geboorteakte en cijferlijst dient te onderzoeken en bij zijn beoordeling moet betrekken. Zij stelt niet tegenstrijdig te hebben verklaard over haar geboortedatum. Dat zij bepaalde zaken niet kan omschrijven of moeilijk vindt om te duiden, wil niet zeggen dat daarmee de conclusie is gerechtvaardigd dat zij niet uit Eritrea komt. Zij heeft de herkomstvragen naar vermogen beantwoord en is ten onrechte niet geconfronteerd met eventuele tegenstrijdigheden. Verweerder houdt geen rekening met het feit dat zij laaggeletterd is en al vier jaar weg is uit Eritrea. Haar asielrelaas kon dan ook niet zonder meer terzijde geschoven worden. Verder stelt eiseres dat haar zwangerschap ten onrechte niet is betrokken bij het opleggen van het inreisverbod en het onthouden van een vertrektermijn. Dit is niet humaan, nu haar partner en vader van het kind in Nederland is toegelaten als vluchteling. Tot slot heeft zij een afschrift van een stuk van UNHCR [4] waaruit blijkt dat zij in het vluchtelingenkamp Mai Aini heeft verbleven nagezonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit, nationaliteit en herkomst
4. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij deze niet kan verkrijgen. Eiseres heeft wel kopieën van een geboorteakte en een cijferlijst overgelegd, waarvan zij ter zitting de originelen heeft getoond. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze documenten geen onderbouwing kunnen bieden van de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres, omdat deze geen pasfoto’s en ook overigens geen identificerende kenmerken bevatten. [5]
5. Eiseres stelt dat zij is geboren op [Geb.datum 1] 2001. In de uitspraak van 9 april 2019 van zittingsplaats Roermond is echter reeds geoordeeld dat verweerder uit mag gaan van de registratie van de leeftijd van eiseres in Italië, te weten [Geb.datum 2] 1997. Dat oordeel staat in rechte vast. Uit het door eiseres in beroep overgelegde stuk van UNHCR blijkt dat zij daar onder weer een andere geboortedatum geregistreerd staat, namelijk [Geb.datum 2] 1998. De registraties zijn gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres. Verweerder heeft mogen concluderen dat de wisselende verklaringen van eiseres over haar geboortedatum afbreuk doen aan al haar verklaringen over de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Door het opgeven van meerdere geboortedata is het voor verweerder immers niet mogelijk om vast te stellen van welke personalia dient te worden uitgegaan, te meer nu identificerende documenten ter onderbouwing daarvan nog steeds ontbreken.
6. Ten aanzien van de gestelde herkomst heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij tijdens de gehoren summier en oppervlakkig heeft verklaard over het dorp in Eritrea waar zij vandaan stelt te komen. Aangezien zij tot aan haar vertrek in 2016 in het dorp stelt te hebben gewoond en vaak naar buiten ging, mocht verweerder verwachten dat zij daar gedetailleerder over kon verklaren. Uit de besluitvorming blijkt niet dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met het referentiekader dan wel de persoonlijke omstandigheden van eiseres.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Daarom heeft verweerder ook de gestelde problemen die eiseres heeft ondervonden in Eritrea of die zij stelt te zullen ondervinden bij terugkeer naar Eritrea niet geloofwaardig hoeven achten.
Inreisverbod
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw. Verweerder heeft dan ook op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw eiseres een termijn voor vrijwillig vertrek kunnen onthouden. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bestond er daarom tevens aanleiding voor verweerder om eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen.
9. Eiseres is op [Geb.datum 3] 2021 bevallen van haar dochter [Naam 2]. Zij stelt een relatie te hebben met de vader van het kind. Deze man is toegelaten als vluchteling in Nederland – bij de zienswijze heeft zij een foto van zijn verblijfsdocument meegezonden. Verweerder heeft deze omstandigheden volgens haar ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming.
10. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hieraan per abuis geen overweging is gewijd in het bestreden besluit. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [6] te passeren en overweegt daartoe als volgt.
11. Eiseres heeft geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een relatie tussen haar en de man van wie zij bij de zienswijze een kopie van een verblijfsdocument heeft overgelegd. Ook de stelling dat deze man de vader van haar dochter is, heeft zij niet onderbouwd. Op de overgelegde fotokopie van de registratie van haar dochter in de BRP [7] ontbreekt de naam van de vader; enkel de naam van eiseres is daarop vermeld. Omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres, haar dochter en de man niet is aangetoond, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod [8] dan wel de duur daarvan te bekorten.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068 (duizendachtenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer NL19.3004.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.United Nations High Commissioner for Refugees.
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:576.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Basisregistratie Personen.
8.Als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw.