ECLI:NL:RBDHA:2021:5949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL21.1882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser afgewezen op basis van tegenstrijdige FMMU-adviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die de Beninse nationaliteit heeft, heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 3 februari 2021 door verweerder als ongegrond is afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting op 6 mei 2021 in Breda is eiser verschenen, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee FMMU-adviezen die tegenstrijdige conclusies trokken over de mogelijkheid om eiser te horen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen bij het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de adviezen van de FMMU niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, omdat het tweede advies niet inging op de bevindingen van het eerste advies. Hierdoor was het niet mogelijk om de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser op een juiste manier te beoordelen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, zonder termijn te verbinden aan deze herbeoordeling. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1882

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021, te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V
.Emechete. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Beninse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Op 27 november 2018 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 5 februari 2019 deze aanvraag met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling ervan. Dit besluit staat in rechte vast. [2] Eiser heeft Nederland echter niet verlaten.
3. Op 21 september 2020 heeft eiser wederom een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft die aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Eiser heeft verklaard dat zijn problemen in zijn land van herkomst zijn begonnen toen zijn stiefmoeder aanspraak wilde maken op de erfenis van zijn overleden vader. Volgens eiser is hij door zijn stiefmoeder in zijn been geschoten en liet zij hem in de gaten houden door haar stiefbroers. Eiser heeft ook verklaard dat hij homoseksueel is. Op school stelt hij in contact te zijn gekomen met [naam] en een relatie met hem te zijn aangegaan. Volgens eiser is hij betrapt door de stiefbroers van zijn stiefmoeder op een intiem moment met [naam]. Daarna is hij door de stiefbroers en mensen in de buurt mishandeld. Het wijkhoofd heeft daarop besloten dat het voor eiser verboden is om terug te keren naar Benin of naar andere landen waar Yoruba wordt gesproken.
4. Volgens verweerder zijn de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder volgt ook dat eiser problemen heeft ondervonden met zijn stiefmoeder over de erfenis, maar vindt dat eiser hiertegen bescherming moet vragen bij de Beninse autoriteiten. De verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij daardoor heeft ondervonden, zijn niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw afgewezen als ongegrond.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Correcties en aanvullingen
6. Eiser voert aan dat verweerder de correcties en aanvullingen ten onrechte niet heeft meegewogen bij de vaststelling van het voornemen. Verweerder erkent dat het concept van het voornemen is opgemaakt voordat de correcties en aanvullingen waren ontvangen. Hierdoor wekt verweerder volgens eiser de schijn dat deze er niet toe doen. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb [3] , waardoor het besluit moet worden vernietigd. Ook is dit in strijd met artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn [4] , nu het voornemen met een beslissing moet worden gelijkgesteld, aldus eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat de term
beslissingin artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn ziet op de beslissing op de aanvraag. Niet met het voornemen, maar met het bestreden besluit is beslist op de aanvraag. Daarom kan van strijdigheid met dit artikel geen sprake zijn.
8. Gebreken in het voornemen kunnen bij het besluit worden hersteld. Verweerder heeft de correcties en aanvullingen wel bij het bestreden besluit betrokken. Eiser heeft niet gesteld, noch onderbouwd dat de correcties en aanvullingen hadden moeten leiden tot een ander besluit. De grond slaagt dus niet.
FMMU [5] -adviezen
9. Eiser voert aan dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar zijn vermogen om te verklaren, nu de adviezen van de FMMU van 11 november 2020 en van 8 januari 2021 met elkaar contrasteren.
10. In het dossier bevindt zich een FMMU-advies van 11 november 2020, mede ondertekend door P.C. Dijkgraaf, arts. In dit advies staat:
(…)Niet horen1.a. Indien uit uw onderzoek blijkt dat (nog) niet kan worden gehoord, op grond van welke beperkingen komt u tot dit oordeel?Er is sprake van een te forse problematiek, die eerst beoordeeld / behandeld moeworden, alvorens er gehoord kan worden.
1.b. Kunt u, indien er niet gehoord kan worden, uitspraken doen over de te nemen maatregelen en een termijn aangegeven waarop wel gehoord kan worden?Betrokkene kreeg het advies met klem, de GZA te bezoeken, de problematiek tebespreken en te werken met hulp aan de gezondheid. Betrokkene wordt uitgenodigddoor de arts FMMU over 8 weken, dan kan er mogelijk een oordeel wordengegeven over het termijn, waarbinnen er gehoord kan worden, mogelijk is er danzicht op diagnose/ behandeling, voortgang. Indien wenselijk, kan de arts demedische documenten opvragen bij de GZA, met toestemming van de advocaat.
1.c. Is het in dat geval wenselijk om voorafgaand aan het horen een nieuw medisch advies aan te vragen?Ja. Het is wenselijk, vooraf het H&B [6] een medisch advies aan te vragen.(…)3b. Overige relevante opmerkingen al dan niet met betrekking tot de gezondheidssituatie van betrokkene, niet zijnde een beperking bij het Horen & Beslissen door de IND (bijvoorbeeld doorverwijzingen).Betrokkene kreeg een advies met klem voor de volgende dag GZA, kreeg uitleg,samen met betrokkene informatie gevraagd bij de receptie, hoe een GZA afspraak teregelen. Betrokkene geeft aan geen Dendi, maar Uraba te spreken, echter spreektook vloeiend Engels, zonder tolk is het voor betrokkene minder prikkelend.Betrokkene haalt anders nog meer door elkaar en wordt daar erg warrig, vermoeid,raakt de draad dan kwijt.
Client is geadviseerd de huisarts van de GCA/JCS te bezoeken (Ja/Nee)Ja(…)
11. In het dossier bevindt zich tevens een FMMU-advies van 8 januari 2021, ondertekend door L.W. Tjaarda, arts. Uit dit advies blijkt dat eiser wel kan worden gehoord. In dit advies staat:
(…)
Wel horen
2.a. Gegeven de medische klachten die tijdens het onderzoek zijn gebleken, zijn de volgende
beperkingen relevant voor het Horen & Beslissen:
Rekening houden dat betrokken moeite heeft met het benoemen van exacte data
betreffende zijn asielrelaas. Wel kunnen data bij benadering benoemt worden.
Verzoek aan betrokkene om antwoorden te geven die aansluiten bij de gestelde vragen. Betrokkene kan breedsprakig zijn.
(…)
Client is geadviseerd de huisarts van de GCA/JCS te bezoeken (Ja/Nee)
Ja
(…)
12. Volgens vaste rechtspraak [7] mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol Medisch Advies Horen en Beslissen opgesteld advies door de FMMU voldoet aan de uit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder is bij het bestreden besluit uitgegaan van het meest recente FMMU-advies.
13. Indien verweerder van het meest recente advies uit wil gaan, moet hij zich ervan vergewissen dat dit advies, naar totstandkoming, zorgvuldig en, naar inhoud, inzichtelijk en concludent is. De rechtbank stelt vast dat in het tweede advies niet wordt gerefereerd aan het eerdere advies. Uit het eerste advies volgt dat eiser niet kan worden gehoord omdat sprake is van een te forse problematiek, dat medische behandeling nodig is en dat er daarna een oordeel kan worden gegeven over het horen. Dit is contrasterend met het tweede advies. Uit het tweede advies, dat ongeveer twee maanden later is gegeven, volgt dat eiser kan worden gehoord, zij het dat er beperkingen zijn. Uit het vervolgadvies blijkt niet dat een aanvang is gemaakt met medische behandeling, terwijl ook niet is gebleken van een diagnose. In dit advies wordt in het geheel geen melding meer gemaakt van de forse problematiek en de noodzakelijk geachte medische behandeling. Juist nu er bij het eerste advies is geconstateerd dat sprake is van forse problematiek die zonder nadere diagnostiek met zich brengt dat niet kon worden gehoord, had in het tweede advies moeten worden ingegaan op het al dan niet (nog) bestaan van deze klachten. Ook had moeten worden uitgelegd waarom inmiddels zonder nadere diagnostiek toch kon worden beoordeeld of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen.
14. Op 4 mei 2021 heeft verweerder een brief aan het dossier toegevoegd. Verweerder heeft aan het FMMU gevraagd om verduidelijking van de adviezen. De hierop ontvangen antwoorden heeft verweerder vermeld in deze brief. Ter zitting is gebleken dat deze antwoorden afkomstig zijn van FMMU-arts P.C. Dijkgraaf, die ook het advies van 11 november 2020 heeft opgesteld.
15. In de brief worden allereerst de bevindingen uit het eerste advies besproken. Uitgelegd wordt dat de verpleegkundige constateerde dat eiser niet in staat was vragen adequaat te beantwoorden, een geagiteerde en tegelijkertijd ook vermoeide indruk maakte, aangaf zeer slecht te slapen en een geheugenstoornis leek te hebben. Zij was van mening dat ze op dat moment niet of onvoldoende competent was om de problematiek te duiden en om een advies af te geven. Daarom heeft zij dringend aan eiser geadviseerd om een arts van het GZA te bezoeken en heeft zij geconcludeerd dat eiser zich acht weken later door een FMMU-arts moet laten beoordelen. Nu bij de tweede beoordeling geen bijzonderheden zijn opgevallen anders dan dat eiser ‘druk’ was, breedsprakig kan zijn en moeite heeft bij het herinneren van data, wordt in de brief geconcludeerd dat ten tijde van het eerste advies kennelijk sprake was van een acute stress-stoornis. Volgens de brief is deze conclusie getrokken omdat eiser tijdens de tweede beoordeling heeft aangegeven goed te slapen. Ook leek zijn geheugenfunctie niet duidelijk gestoord. Tekenen van abnormale vermoeidheid werden kennelijk niet opgemerkt, anders was daar uiteraard wel melding van gemaakt, aldus de FMMU-arts. Omdat eiser op dat moment lichamelijk en geestelijk in staat werd geacht om te worden gehoord, bestond voor het opvragen van documentatie geen aanleiding. In de brief wordt geconcludeerd dat voor de forse problematiek geen aanwijzingen meer bestonden op het moment van de tweede beoordeling.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is deze toelichting bevreemdend. Een FMMU-advies van een verpleegkundige, inclusief het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksformulier, wordt in alle gevallen gecontroleerd en ondertekend door een voor de FMMU werkzame arts. [8] Nu het eerste FMMU-advies is ondertekend door zowel de verpleegkundige als een arts, draagt deze arts (mede) de verantwoordelijkheid voor het advies. De later gegeven uitleg dat het eerste FMMU-advies is opgesteld door iemand die onvoldoende competent was, acht de rechtbank daarom opmerkelijk. Dit geldt temeer nu op zitting is gebleken dat deze uitleg afkomstig is van de arts die het eerste advies heeft gecontroleerd en ondertekend.
17. Naar aanleiding van de bevindingen van het tweede FMMU-advies wordt in de toelichting van 4 mei 2021 geconcludeerd dat de bevindingen tijdens het eerste FMMU-advies duidden op een acute stress-stoornis. Het komt de rechtbank voor, gelet op het ontbreken van enige referentie in het tweede advies aan het eerste advies, de substantiële verschillen tussen de onderlinge adviezen die zonder nadere diagnose zijn opgesteld, en de toelichting in de brief van 4 mei 2021, dat de tweede FMMU-arts geen kennis heeft genomen van het eerste advies. Nu sprake is van twee contrasterende FMMU-adviezen had, zoals reeds in rechtsoverweging 13 beschreven, in het tweede advies moeten worden ingegaan op het al dan niet (nog) bestaan van de klachten. Ook had expliciet moeten worden uitgelegd waarom inmiddels zonder nadere diagnostiek toch kon worden beoordeeld of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen.
18. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat uit de toelichting van verweerder in de brief van 4 mei 2021 niet volgt dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat het FMMU-advies van 8 januari 2021 naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Conclusie
19. Nu verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht, had verweerder op basis van het tweede FMMU-advies niet mogen overgaan tot het horen van eiser en vervolgens tot het beoordelen van zijn verklaringen. Omdat de gehoren, zonder nadere toelichting, niet als uitgangspunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling hebben kunnen dienen, acht de rechtbank het niet opportuun om de andere beroepsgronden nu te bespreken en beoordelen.
20. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep zal om deze reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Er is geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in deze zaak te voorzien. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op de aanvraag van eiser. De rechtbank zal hieraan geen termijn verbinden omdat voorstelbaar is dat verweerder een nieuw FMMU-advies zal moeten vragen en eiser wellicht opnieuw zal moeten worden gehoord. Deze stappen zijn ter zitting niet besproken, zodat verweerder niet heeft kunnen aangeven welk tijdsbestek zal zijn gemoeid met het uiteindelijk opnieuw beslissen op de aanvraag van eiser.
21. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten van de procedure. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 534 per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op eisers asielaanvraag;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.068 (duizendachtenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 4 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Bij uitspraak van 2 april 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep daartegen ongegrond verklaard en deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 13 mei 2019,
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180).
5.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
6.Horen en beslissen.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 8.1.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 4.