ECLI:NL:RBDHA:2021:60
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een Syrische vrouw woonachtig in Qatar, een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf indiende om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, referent. Eiseres stelde dat zij en referent altijd samenwoonden en dat er een sterke emotionele band en financiële afhankelijkheid was. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestond, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en concludeerde dat de belangenafweging die verweerder had gemaakt in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. Eiseres had ook aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet had getoetst aan EU-recht en de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar de rechtbank oordeelde dat de toetsing aan artikel 8 van het EVRM voldoende was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.