In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, zijn asielaanvraag had ingediend op 8 november 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 mei 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen de overdracht aan Italië uiteengezet. Hij stelde dat Italië niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, en dat hij als Druus kwetsbaar was in de opvangcentra in Italië.
De rechtbank heeft overwogen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de zorgen over zijn kwetsbaarheid en de situatie in Italië, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar kan worden aangemerkt en dat de overdracht aan Italië niet van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.