ECLI:NL:RBDHA:2021:6149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 1523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering uitbetaling Werkloosheidsuitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. K. Zamri, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.L. Steeksma-Valente. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet het juiste beoordelingskader had toegepast bij de beoordeling van de verwijtbaarheid van eiseres. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de weigering tot uitbetaling van de WW-uitkering aan eiseres terecht was, omdat aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag lag. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten van eiseres door verweerder vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Zamri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 10 oktober 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos wordt geacht.
Bij besluit van 13 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 26 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen op de in de brief van de rechtbank van 18 februari 2021 geformuleerde punten.
Bij brief van 1 maart 2021 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 12 maart 2021 heeft eiseres gereageerd.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is op 1 april 2019 in dienst getreden bij YoungCapital Flex B.V. (YoungCapital) als uitzendkracht. YoungCapital heeft eiseres met ingang van deze datum te werk gesteld als grondstewardess bij Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM). Op 10 oktober 2019 heeft YoungCapital de opdracht van eiseres bij KLM beëindigd en zich op uitsluiting van de loondoorbetalingsverplichting beroepen. Eiseres heeft op 10 oktober 2019 een WW-uitkering bij verweerder aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres verwijtbaar werkloos is, omdat zij door eigen toedoen haar arbeid niet heeft behouden. YoungCapital heeft hierover aan verweerder verklaard dat eiseres op 3 en 16 september 2019 te laat is verschenen op haar werk. Eiseres heeft hiervoor een officiële waarschuwing gekregen. Eiseres was op 7 oktober 2019 opnieuw te laat op haar werk en zij was niet bereikbaar. Op 8 oktober 2019 kreeg YoungCapital te horen dat eiseres zich verslapen had. KLM heeft toen aangegeven de opdracht met eiseres te beëindigen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij niet verwijtbaar werkloos is. KLM kan de opdracht met eiseres op elk moment zonder aanleiding of reden beëindigen. Eiseres heeft haar werkzaamheden naar tevredenheid van KLM uitgevoerd. Dit wordt bevestigd door de verlenging van haar uitzendovereenkomst per 1 juli 2019. Voorts heeft eiseres op 9 oktober 2019 een compliment over haar inzet en kunde van haar leidinggevende bij KLM ontvangen. De aanvang van de dienst van eiseres op 7 oktober 2019, toen zij zich had verslapen, is in overleg met en na akkoord van KLM van 04:30 uur naar 07:30 uur verplaatst. Nu eiseres om 07:30 uur heeft ingeklokt, is van een late aankomst op het werk geen sprake. Eisers heeft in beroep een telefoonspecificatie en een overzicht van haar kloktijden ingebracht ter ondersteuning van haar standpunt. Volgens eiseres heeft KLM een oneigenlijke reden aangevoerd voor de beëindiging van de opdracht. YoungCapital heeft verweerder onjuist geïnformeerd door te stellen dat eiseres op 7 oktober 2019 te laat op het werk is verschenen en onbereikbaar was. Eiseres heeft YoungCapital diezelfde dag hierover geïnformeerd, wat ook blijkt uit de overgelegde telefoonspecificatie. Voor zover sprake zou zijn van enige verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres is van belang dat bij een reguliere arbeidsovereenkomst de gedragingen van eiseres niet tot een ontslag op staande voet zouden (kunnen) hebben geleid. De vroegtijdige beëindiging van de opdracht bij KLM is slechts mogelijk geweest door de flexibele aard van de uitzendovereenkomst. Tot slot wijst eiseres erop dat het feit dat zij op 3 en 16 september 2019 te laat is verschenen op haar werk, niet afdoet aan het voormelde. Eiseres was immers op 7 oktober 2019 niet te laat, zodat niet valt in te zien waarom verweerder deze twee gebeurtenissen bij zijn oordeel heeft betrokken.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de grondslag van het bestreden besluit berust op het door eigen toedoen geen passende arbeid behouden op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW, nu geen mogelijkheid bestond op verlenging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van het gedrag van eiseres.
4.2.
In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt. Indien de werknemer deze verplichting niet nakomt, brengt het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 april 2011 volgt dat van schending van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW slechts sprake kan zijn, indien aan de werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt, of indien de dienstbetrekking door of op verzoek van de werknemer is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. [1]
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Uit paragraaf 3 van de bijlage bij de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 volgt dat verweerder bij de toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten derde, van de WW dezelfde maatstaf voor de gedraging van de werknemer zal aanleggen als bij de toets op verwijtbare werkloosheid.
4.3.
Voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid dient, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt. [2]
4.4.
In het licht van hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek na de zitting te heropenen en verweerder in de gelegenheid te stellen nader te motiveren dat de grondslag van het bestreden besluit juist is en correct is toegepast.
4.5.
Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het gedrag van eiseres, te weten het herhaaldelijk te laat komen op het werk ondanks eerdere waarschuwingen, voor de werkgever aanleiding is geweest om het dienstverband te beëindigen. Bovendien heeft eiseres door eigen toedoen geen passende arbeid weten te behouden. Er ligt daarom aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag en eiseres kan terzake een verwijt worden gemaakt.
4.6.
Eiseres handhaaft haar standpunt in het beroepschrift en stelt dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW, laat staan dat zij ten aanzien daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De gedragingen van eiseres op 7 oktober 2019 en/of anderszins vormden geen reden of aanleiding voor een dringende reden tot ontslag. De gedragingen zijn bovendien niet van dien aard dat zij een ontslag op staande voet rechtvaardigen.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd door bij de toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten derde, WW niet volgens het onder 4.3 genoemde beoordelingskader te toetsen of aan de werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gebrek in beroep niet hersteld. Hoewel verweerder in zijn brief van 1 maart 2021 wel heeft gesteld dat aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en eiseres terzake een verwijt kan worden gemaakt, heeft verweerder dit niet kenbaar getoetst volgens het onder 4.3 genoemde beoordelingskader. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet met het oog op een finale geschilbeslechting aanleiding om in het vervolg van deze uitspraak te beoordelen of het bestreden besluit inhoudelijk, toetsend aan de juiste maatstaf, wel juist was, en dus of uitbetaling van de WW-uitkering terecht aan eiseres is geweigerd. Als dat het geval is, kan de rechtbank besluiten dat het beroep wel gegrond is, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven waardoor de inhoud van het bestreden besluit toch blijft gelden.
4.8.
Gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat aan de werkloosheid van eiseres een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt. Hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Door eiseres is niet betwist dat zij op 3 en 16 september 2019 te laat op haar werk is verschenen. Voorts is onbetwist dat eiseres op 24 september 2019 een officiële waarschuwing heeft gekregen. Dat eiseres, ondanks deze waarschuwing, op 7 oktober 2019 voor de derde keer te laat op haar werk kwam, was voor KLM aanleiding de opdracht met eiseres te beëindigen, zoals blijkt uit de brief van YoungCapital van 14 oktober 2019. Dit levert dan ook een dringende reden op als bedoeld in artikel 7:678 van het BW. Hierbij is van belang dat van een werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden een dienstverband te laten voortduren, wanneer een werknemer meerdere malen te laat komt.
4.9.
Eiseres had zich ook moeten realiseren dat zij in een kwetsbare positie verkeerde, omdat haar gedrag al eerder aanleiding gaf tot een officiële waarschuwing. Zij had naar het oordeel van de rechtbank kunnen weten dat het te laat verschijnen op het werk voor KLM een belangrijk punt was en haar gedrag hierop kunnen aanpassen om te voorkomen dat haar opdracht beëindigd zou worden. Dat KLM de aanvang van de dienst van eiseres op 7 oktober 2019 van 04:30 uur naar 07:30 uur heeft verplaatst, doet niet af aan het feit dat eiseres in eerste instantie te laat voor haar werk was. Eiseres heeft ter zitting ook verklaard dat zij zich had verslapen. Dat de treinen volgens eiseres niet reden, maakt dit niet anders. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om tijdig op het werk te verschijnen. Dat eiseres blijkens de telefoonspecificaties op 7 oktober 2019 om 14:27 uur met YoungCapital heeft gebeld en dus wel bereikbaar was die dag, leidt niet tot een ander oordeel. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij op 9 oktober 2019 een compliment over haar inzet en kunde van haar leidinggevende bij KLM heeft ontvangen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Tot slot kan de verlenging van de uitzendovereenkomst per 1 juli 2019 geen rol spelen, nu de telaatkomingen van eiseres na deze datum hebben plaatsgevonden. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan het eiseres worden verweten dat KLM de opdracht heeft beëindigd. Dat bij een reguliere arbeidsovereenkomst de gedragingen van eiseres niet tot een ontslag op staande voet zouden (kunnen) hebben geleid, leidt niet tot een ander oordeel, nu van een dergelijke situatie in dit geval geen sprake is. De rechtbank is derhalve ook van oordeel dat eiseres terzake van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
5. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de weigering tot uitbetaling van de WW-uitkering aan eiseres terecht. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb gegeven bevoegdheid om te bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na de heropening van het onderzoek, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 534,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469.