ECLI:NL:RBDHA:2021:6159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een tuincentrum wegens vermoedelijke betrokkenheid bij grootschalige hennepteelt

Op 16 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een tuincentrum. De burgemeester van Den Haag had op 20 mei 2021 besloten het bedrijfspand van de verzoeker, dat als tuincentrum en groothandel in bloemen en planten was geregistreerd, te sluiten voor een periode van zes maanden. Dit besluit was genomen op basis van vermoedens van grootschalige hennepteelt, voortkomend uit meldingen van malafide bedrijvigheid en de bevindingen van de politie tijdens controles van bezoekers van het pand. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taakaccenthouder hennep van de politie was ook aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen indien er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat in een lokaal stoffen of voorwerpen aanwezig zijn die bestemd zijn voor het in strijd met de Opiumwet handelen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aangetroffen goederen in het bedrijfspand, waaronder materialen die typisch zijn voor de professionele teelt van hennep, voldoende aanleiding gaven voor de burgemeester om tot sluiting over te gaan. De verzoeker heeft betoogd dat de sluiting onterecht was en dat de aangetroffen goederen niet uitsluitend voor hennepteelt bestemd waren. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester de sluiting noodzakelijk kon achten voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en dat de gevolgen van het besluit niet onevenredig waren in verhouding tot de te dienen doelen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3659
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
tegen

De Burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S. el Boustati).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrijfspand aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (hierna: het bedrijfspand) met ingang van 27 mei 2021 voor een periode van zes maanden gesloten.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft aan de rechtbank bericht dat het primaire besluit opgeschort wordt totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 4 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is I. Lievaart, taakaccenthouder hennep van de politie, verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker huurt het bedrijfspand van [B.V.] B.V. Uit informatie van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming staat ingeschreven als “tuincentrum” en “groothandel in bloemen en planten”.
Op 16 februari 2021 is een melding ontvangen van malafide bedrijvigheid in het bedrijfspand. De politie heeft in de periode tussen 11 maart 2021 en 13 maart 2021 een aantal personen gecontroleerd die het bedrijfspand bezochten. Uit het proces-verbaal [1] blijkt dat bij de controles deze bezoekers hennepgerelateerde goederen bij zich bleken te hebben, die gebruikt worden bij de professionele teelt van hennep en dat deze goederen niet te koop zijn bij reguliere tuincentra. In het bedrijfspand werden stoffen en voorwerpen aangetroffen die verweerder ernstig doen vermoeden dat ze bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep- of bedrijf of grootschalige hennepteelt opzettelijk in strijd met de Opiumwet te handelen. Daar komt volgens verweerder bij dat deze stoffen en voorwerpen op diverse punten voldoen aan de hoge mate van professionaliteit [2] . Ook de stoffen en voorwerpen die niet in bronnen zijn genoemd wijzen volgens verweerder op een logische toepassing in het gebruik van een hennepkwekerij.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit op basis van aangetroffen voorwerpen en stoffen, die genoemd worden in het proces-verbaal, de sluiting van het bedrijfspand bevolen.
Wat vinden partijen?
4. Verzoeker stelt dat het besluit ten onrechte is genomen. Op grond van de lijst met inbeslaggenomen goederen kan verweerder namelijk niet tot de conclusie komen dat de stoffen en voorwerpen bestemd zijn voor grootschalige en professionele hennepteelt. Dit blijkt ook niet uit de goederen die bij klanten zijn gevonden. Het kopen en vervoeren van aarde wordt onterecht als hennepgerelateerd aangemerkt. Dat verzoeker antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet is ook onvoldoende motivering voor het besluit. Daarnaast is het sluiten van het bedrijfspand voor zes maanden onredelijk. De verzwarende omstandigheden die daaraan ten grondslag moeten liggen ontbreken.
5. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd op de gronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid
6.1
Zoals de Afdeling heeft overwogen [3] is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt [4] .
6.2
De bevindingen van de politie in het bedrijfspand staan in het proces-verbaal [5] . Hieruit blijkt dat goederen geschikt voor het inrichten van een licht- en lichtdichte ruimte [6] , voor verlichting [7] , voor kweekbodems [8] , voor bewatering [9] , voor ventilatie- luchtcirculatie en bevochtiging [10] , een Henkel Gerate Ceramic fan heater [11] , voor CO2 suppletie [12] en voor elektrische meet- en regelapparatuur [13] zijn aangetroffen. Verder zijn knip- en snoeischaren [14] , tijdschriften en folders over hennep(goederen) en kweekschema’s [15] voor de teelt van hennepplanten aangetroffen. Er is ook één henneptop aangetroffen [16] . Tijdens de surveillance van de politie bij het bedrijfspand zijn personen die het bedrijfspand bezochten gecontroleerd. Hierbij werden vuilniszakken en potgrond aangetroffen. Verder is door verweerder meegenomen in de beoordeling dat verzoeker en twee bezoekers van het bedrijfspand meerdere antecedenten ter zake de Opiumwet hebben en dat de leefbaarheid van de straat waar het bedrijfspand gevestigd is al enige tijd onder druk staat.
6.3
Gelet op de aard en de hoeveelheid aangetroffen goederen, en met name gezien de combinatie van de aangetroffen goederen, kan worden aangenomen dat deze tezamen bestemd waren voor bedrijfsmatige hennepteelt. Hoewel van een aantal zaken zou kunnen worden betoogd dat deze ook anders (legaal) kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor tuinieren, maakt het geheel van goederen aannemelijk dat ze bestemd waren voor bedrijfsmatige hennepteelt. Wegens de hoeveelheid hennepplanten die met die goederen kunnen worden geteeld en de professionele aard van de aangetroffen materialen, moet, gelet op paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, redelijkerwijs worden aangenomen dat de goederen zouden worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat de burgemeester bevoegd is om de last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de percelen op grond van de Opiumwet [17] .
Noodzaak en evenredigheid
6.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de sluiting van het bedrijfspand tevens noodzakelijk kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in de [straat] en het herstel van de openbare orde. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.
De omstandigheden van verzoeker zijn kenbaar betrokken bij de beoordeling en de stelling dat andere growshops in de [straat] wel open mogen blijven, wat in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel, is niet nader onderbouwd.
Hierdoor is niet gebleken van dermate bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester in deze situatie had moeten afwijken van zijn beleid, en is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2021 inzake strafbare voorbereidingshandelingen, opgemaakt door de eenheidscoördinator en tevens taakaccenthouder hennep van de politie, eenheid Den Haag.
2.Als bedoeld in paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet en de bijbehorende bijlage I.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, en van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368.
4.Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2021.
6.Zie pagina 3 van het proces-verbaal.
7.Zie pagina 4 van het proces-verbaal.
8.Zie pagina 4 en 5 van het proces-verbaal.
9.Zie pagina 6 van het proces-verbaal.
10.Zie pagina 8 van het proces-verbaal.
11.Zie pagina 8 van het proces-verbaal.
12.Zie pagina 8 en 9 van het proces-verbaal.
13.Zie pagina 9 van het proces-verbaal.
14.Zie pagina 10 van het proces-verbaal.
15.Zie pagina 11 van het proces-verbaal.
16.Zie pagina 11 van het proces-verbaal.
17.Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet.