ECLI:NL:RBDHA:2021:6262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/4986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser. De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen op basis van een besluit van 6 februari 2020, dat inging op 13 februari 2020, na een positieve speekseltest op cannabis en cocaïne. Het CBR had op basis van deze test en een daaropvolgend onderzoek naar het drugsgebruik van de eiser, besloten dat hij niet langer rijgeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 23 juni 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de bevoegdheid van het CBR om een onderzoek naar alcoholgebruik in te stellen en de resultaten daarvan te gebruiken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de conclusie van het CBR, dat eiser ongeschikt is om te rijden, is gebaseerd op rapportages van een arts en een psychiater, die drugsmisbruik en alcoholmisbruik in ruime zin hebben vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de diagnoses voldoende onderbouwd waren en dat het CBR zich op deze rapportages mocht baseren.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de regelgeving niet toestaat dat het CBR rekening houdt met de belangen van de eiser bij de beslissing over de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand blijft. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Klein Molekamp),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2020 heeft verweerder het rijbewijs van eiser met ingang van 13 februari 2020 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 23 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 via een videoverbinding.
Eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 12 april 2019 staande gehouden door de politie. Zijn speeksel testte positief op cannabis en cocaïne. Op het politiebureau is bloed bij eiser afgenomen. Hieruit is gebleken dat hij 3,4 microgram THC en 22 microgram cocaïne per liter in zijn bloed had. De politie heeft verweerder vervolgens mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer rijgeschikt is. Verweerder heeft daarom aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs geschorst. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Deze zaak gaat alleen over de ongeldigverklaring van dat rijbewijs.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser is het niet eens met verweerder. Hij stelt dat verweerder niet bevoegd was om een onderzoek naar alcoholgebruik in te stellen en de resultaten van dat onderzoek niet heeft mogen gebruiken.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat zijn de regels?
5. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat verweerders conclusie dat eiser niet geschikt is om te rijden, is gebaseerd op onderzoek van D.O.J. Smeeling, arts, en D. Oppenheim, psychiater. In hun rapportage van 11 december 2019 staat dat de psychiatrische diagnoses drugsmisbruik en alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kunnen worden. Het is aannemelijk dat eiser met het drugsmisbruik op 13 april 2019 is gestopt. Er geldt dan een recidiefvrije periode van één jaar voordat er een herkeuring kan plaatsvinden. Volgens de arts en de psychiater is het niet aannemelijk dat eiser met het alcoholmisbruik is gestopt. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, kunnen beide diagnoses de ongeldigverklaring van het rijbewijs zelfstandig dragen. Eiser betwist in beroep echter alleen het alcoholmisbruik in ruime zin, terwijl hij ten tijde van het medisch onderzoek (29 oktober 2019) nog in de recidiefvrije periode van één jaar voor het drugsmisbruik zat. Gelet hierop is eisers beroep eigenlijk al ongegrond. Zijn stelling ter zitting dat de strafrechter hem heeft vrijgesproken van rijden onder invloed van drugs leidt niet tot een andere uitkomst. Dit is immers een strafrechtelijk oordeel dat geen afbreuk doet aan de gestelde diagnose ‘drugsmisbruik in ruime zin’.
7. Verder overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] sluit de omstandigheid dat een onderzoek naar aanleiding van een bepaald vermoeden wordt opgelegd (bijvoorbeeld drugsmisbruik) niet uit dat rekening wordt gehouden met andere omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de rijgeschiktheid (zoals alcoholmisbruik). De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Het beroep van eiser op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft er immers al in het besluit van 17 juni 2019 tot oplegging van een onderzoek naar drugsgebruik (onder het kopje “Wat houdt het onderzoek in?”) op gewezen dat tijdens dit onderzoek ook andere informatie naar voren kan komen die invloed kan hebben op de uitslag.
8. De rechtbank stelt vast dat in een geval waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. [2] Verder kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Er zijn meerdere, indirecte aanwijzingen nodig om tot deze diagnose te komen, omdat de betrouwbaarheid van anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheden van de aanhouding, het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol, afwijkende bloedwaarden die zich voordoen bij mensen met een chronisch hoge consumptie en lichamelijke afwijkingen die zich voordoen bij chronisch overmatig alcoholgebruik. [3]
9. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser de arts en de psychiater de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ onder meer hebben gesteld aan de hand van de volgende omstandigheden:
- eiser is eerder onderzocht in het kader van een vorderingsprocedure;
- hij heeft een LEMA-cursus (dat is een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer voor beginnend bestuurders) gevolgd waarbij hij is gewezen op de gevolgen en risico’s van alcoholmisbuik in het verkeer;
- eiser is toch weer onder invloed gaan rijden en ook aangehouden;
- er is bij eiser een verhoogde CDT-waarde vastgesteld.
10. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. De gestelde diagnose wordt gedragen door de daarin vermelde feiten en bevindingen, zoals onder 9 genoemd. Verweerder heeft zich hiervan ook vergewist. De stelling dat eiser niet is aangehouden in verband met alcohol, zodat van enige conclusie omtrent ‘alcoholmisbuik in ruime zin’ geen sprake kan zijn, is onvoldoende om anders te oordelen. Eisers betoog dat niet van de onderzoekswaarden uit kan worden gegaan omdat niet is gebleken dat die zijn vastgesteld door een geaccrediteerd laboratorium faalt. Verweerder heeft al in bezwaar - en overigens nog eens aanvullend in het verweerschrift, dit keer op briefpapier van het laboratorium zelf - aan de hand van accreditatieverklaringen van Atalmedial aangetoond dat dit laboratorium in de relevante periode in deze zaak geaccrediteerd was. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het betoog van eiser op de zitting over de ‘
ex tunc-toets’, wat daar ook van zij. Verweerder heeft de accreditatieverklaringen tijdig overgelegd. Verder ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat bij hem sprake is van een andere oorzaak voor afwijkende bloedwaarden dan overmatig alcoholgebruik. Daar is eiser niet in geslaagd. Met de overgelegde bijsluiter van het geneesmiddel isotretinoïne heeft eiser niet aangetoond dat dit middel de verhoogde CDT-waarde tot gevolg heeft gehad. Anders dan eiser meent, heeft de verhoogde CDT-waarde niets van doen met drugsgebruik, maar is deze een aanwijzing voor langdurig en overmatig alcoholgebruik. Overigens blijkt uit de bijsluiter alleen dat isotretinoïne kan leiden tot verhoogde ASAT- en ALAT-waarden. Die waarden zijn voor alcoholmisbruik echter niet bepalend en heeft verweerder ook niet bij de beoordeling betrokken.
11. De rechtbank gaat niet mee in eisers betoog dat het rapport onbetrouwbaar is omdat de laatste zin van het definitieve rapport is geschrapt en niet kenbaar is gemotiveerd dat het geneesmiddel dat hij gebruikt in de beoordeling is betrokken. Op zitting is namelijk gebleken dat de laatste zin op verzoek van eiser is weggelaten omdat hij het niet eens was met deze zin. De rechtbank stelt verder vast dat in het rapport het geneesmiddel wel vermeld staat. De arts en de psychiater hebben er dus wel degelijk rekening mee gehouden. Dat zij hier in het rapport niet uitdrukkelijk op zijn ingegaan acht de rechtbank in het licht van wat in overweging 10 over het geneesmiddel staat niet onzorgvuldig.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen. Verweerder moest om die reden het rijbewijs van eiser ongeldig verklaren. De regels zijn namelijk zo geformuleerd dat zij geen ruimte geven voor een belangenafweging. Met het belang van eiser bij het behoud van zijn rijbewijs heeft verweerder daarom geen rekening kunnen en mogen houden.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 131
"1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…]"
Artikel 134
"[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. "

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 23
"1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen."
Artikel 27
"Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
[…]
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen."

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2
"De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

Paragraaf 8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2633.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.