ECLI:NL:RBDHA:2021:6343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/4570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van het aantal branches op de zaterdagmarkt in Oud Rijswijk in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een marktkraam met diervoeding exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiser was tijdelijk uitgesloten van deelname aan de zaterdagmarkt in Oud Rijswijk vanwege een besluit van de gemeente dat de toegestane branches op de markt beperkte in het kader van de coronamaatregelen. Eiser betoogde dat diervoeding onder de definitie van voedingsmiddelen valt en dat hij daarom niet uitgesloten had mogen worden. De rechtbank oordeelde dat de keuze van de gemeente om bepaalde branches toe te laten en andere niet, gerechtvaardigd was in het belang van de volksgezondheid en veiligheid. De rechtbank constateerde echter ook een motiveringsgebrek in de communicatie van de gemeente naar eiser toe, maar besloot desondanks het beroep ongegrond te verklaren. Eiser had geen recht op schadevergoeding, maar de gemeente moest wel het griffierecht vergoeden dat eiser had betaald. De rechtbank benadrukte dat de gemeente tijdig de juiste informatie had moeten verstrekken over de rechtskracht van het besluit en de criteria voor deelname aan de markt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Paape)
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: J. van Raalte).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de toegestane branches op de zaterdagmarkt in Oud Rijswijk beperkt voor de periode dat de Noodverordening COVID-19 veiligheidsregio Haaglanden (Noodverordening) van kracht was.
Bij besluit van 20 mei 2020 (intrekkingsbesluit) heeft verweerder het primaire besluit met ingang van 20 mei 2020 ingetrokken.
Bij besluit van 18 juni 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep van eiser richt zich tegen bestreden besluiten I en II. [1] Eiser heeft de beroepsgronden aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een marktkraam met diervoeding. Hij mag hiermee op de zaterdagmarkt in Oud Rijswijk staan. Vanwege de coronapandemie heeft verweerder de toegestane branches op die markt echter beperkt voor de periode dat de Noodverordening van kracht was. Slechts toegestaan waren: Aardappelen, buitenlandse snacks, chocolade, drop en suikerwerken, groenten en fruit, Hollandse snacks, koek, brood en banket (exclusief stroopwafels), noten en zuidvruchten, olijven en tapenades, poelier, reformartikelen, stroopwafels, vis, vlees en vleeswaren, en zuivel. Verweerder heeft uitsluitend kramen toegelaten waar voedingsmiddelen worden verkocht. Volgens verweerder valt eiser niet onder de genoemde branches. Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat diervoeding ook onder ‘voedingsmiddelen’ valt.
Wat zijn de regels?
2. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er twee zaterdagen zijn verstreken waarop hij niet aan de zaterdagmarkt heeft mogen deelnemen. Het gaat immers om zes zaterdagen. Hij blijft erbij dat diervoeding ook onder voedingsmiddelen valt. Diervoeding is een eerste levensbehoefte, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de wel toegestane kramen met stroopwafels, drop en chocolade. Ook stelt hij dat verweerder discriminatoir handelt. Verweerder heeft het immers over branches die de druk op supermarkten moeten verlagen. Eiser begrijpt niet waarom kramen met groente en vlees supermarkten ontlasten en een kraam met diervoeding niet. Verder ziet eiser niet in waarom stroopwafels wel vermeld zijn en diervoeding niet. In een gemiddelde supermarkt is het schap met diervoeding immers vijf tot tien meter lang. Dat geldt niet voor stroopwafels. Een kraam in diervoeding verlaagt de druk op supermarkten dus aanzienlijk meer dan een kraam met stroopwafels. Eiser wil dat de rechtbank verweerder veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding voor gederfde omzet.
4. Verweerder blijft bij wat er in bestreden besluit II staat. Op de zitting heeft hij de rechtbank gevraagd om een rechtsoordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep tegen bestreden besluit I
5. Verweerder heeft bestreden besluit I ingetrokken. Eiser heeft geen procesbelang bij een oordeel van de rechtbank hierover. Verweerder heeft dit besluit immers vervangen door bestreden besluit II. Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen bestreden besluit II
6. Verweerder heeft de rechtbank tijdens de zitting gevraagd om een rechtsoordeel te geven over de ontvankelijkheid van het bezwaar in het licht van de onderdelenfuik. Verweerder wijst erop dat eiser niet in bezwaar, maar pas in beroep heeft gesteld schade te hebben geleden. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit weliswaar met het intrekkingsbesluit heeft ingetrokken, maar niet met terugwerkende kracht. Het primaire besluit heeft gegolden van 8 mei 2020 tot 20 mei 2020 (zie hierna onder 7). Met het intrekkingsbesluit is verweerder dus niet geheel aan het bezwaar van eiser tegemoetgekomen. Bovendien heeft eiser in het bezwaarschrift aangegeven dat diervoeding ten onrechte is uitgesloten van de zaterdagmarkt. Eiser vindt dus dat hij wel op die markt had mogen staan. Verweerder had hierin reden moeten zien om het bezwaar van eiser inhoudelijk te behandelen. Overigens stelt de rechtbank vast dat geen enkele rechtsregel zich ertegen verzet dat een belanghebbende pas in beroep expliciet stelt schade te hebben geleden. Ook de onderdelenfuik niet. Die fuik ligt besloten in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling regelt alleen de ontvankelijkheid van beroep en niet ook van bezwaar.
7. Pas op een schriftelijke vraag van de rechtbank voorafgaand aan de zitting heeft verweerder uitgelegd dat het primaire besluit op 7 april 2020 nog geen rechtskracht had. De Noodverordening - een algemeen verbindend voorschrift - verbood toen immers nog samenkomsten zoals markten. Het primaire besluit anticipeerde echter op het besluit van 8 mei 2020 van de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden. Met dat laatste besluit heeft verweerder de bevoegdheid gekregen om het verbod op samenkomsten, zoals neergelegd in de Noodverordening, onder voorwaarden niet van toepassing te verklaren op markten. Gelet hierop kreeg het primaire besluit pas op 8 mei 2020 rechtskracht. Het primaire besluit gold tot verweerder het met het intrekkingsbesluit van 20 mei 2020 introk. Die intrekking had geen terugwerkende kracht. Het primaire besluit heeft dus van 8 mei 2020 tot 20 mei 2020 gegolden. In die periode lagen twee zaterdagen (te weten: 9 en 16 mei).
8. De rechtbank ziet in deze nadere toelichting van verweerder vlak voor de zitting reden voor een motiveringsgebrek. Toch laat zij bestreden besluit II in stand. De rechtbank vindt het immers aannemelijk dat eiser hierdoor niet is benadeeld. [2] Op de zitting hebben beide partijen zich hierover uitgelaten. Volgens eiser heeft de marktmeester hem meteen op 7 april 2020 gebeld met de mededeling dat hij niet meer op de markt mocht staan. Die mededeling is juist. Van 7 april 2020 tot 8 mei 2020 gold vanwege de Noodverordening immers nog een algemeen verbod - voor elke branche - om op de markt te staan. Van 8 mei 2020 tot 20 mei 2020 gold het verbod niet meer voor elke branche, maar wel voor eiser. Vaststaat dus dat eiser door het primaire besluit met zijn kraam niet zes, maar twee zaterdagen niet op de markt heeft mogen staan.
9. Op de zitting heeft eiser gezegd dat het voor hem belangrijk is om te weten of diervoeding al dan niet valt onder voedingsmiddelen. De rechtbank komt hier echter niet aan toe. Verweerder heeft de bevoegdheid om het soort en aantal branches op de zaterdagmarkt te beperken. Dit volgt uit artikel 2 van de Marktverordening Rijswijk 2012. Verweerder heeft toegelicht dat hij dit heeft gedaan in het belang van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid en om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Hiermee heeft hij de druk op de supermarkten willen ontlasten. Verweerder heeft zich beperkt tot de branches op de zaterdagmarkt die een cruciale functie vervullen in het voorzien van dagelijkse levensbehoeften. Het gaat dus niet zozeer om een definitie van ‘voedingsmiddelen’ en de vraag of diervoeding hieronder valt, maar om de branches die verweerder expliciet in het primaire besluit heeft genoemd. Vaststaat dat de kraam van eiser niet onder een van die branches valt. Ook als de rechtbank het dus met eiser eens zou zijn dat diervoeding onder voedingsmiddelen valt, dan nog behoort zijn kraam niet tot de branches die in het primaire besluit zijn genoemd. Gelet op de toelichting van verweerder heeft hij de branches kunnen beperken zoals hij dat in het primaire besluit heeft gedaan. Van discriminatoir handelen is geen sprake.
10. De rechtbank wil nog het volgende kwijt. Verweerder heeft op geen enkel moment in de bestuurlijke fase duidelijk gemaakt dat het primaire besluit pas op 8 mei 2020 rechtskracht had gekregen. Ook heeft hij eiser in die fase niet goed uitgelegd dat het niet gaat om de vraag of diervoeding onder voedingsmiddelen valt, maar om de vraag of de kraam van eiser tot de expliciet in het primaire besluit genoemde branches hoort. Deze onduidelijkheden hebben eiser ertoe gebracht om beroep in te stellen. De rechtbank beseft heel goed dat de coronapandemie verweerder voor allerlei vraagtekens en onduidelijkheden heeft gesteld. Dit laat onverlet dat hij wel tijdig de juiste informatie moet verstrekken. De rechtbank neemt verweerder de gebrekkige informatievoorziening kwalijk.
Conclusies
11. Het beroep is ongegrond.
12. De rechtbank wijst eisers verzoek om schadevergoeding af. Het primaire besluit is immers niet onrechtmatig. Overigens heeft eiser zijn omzetderving niet met stukken onderbouwd.
13. Verweerder moet het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald. De rechtbank heeft immers een motiveringsgebrek geconstateerd dat zij passeert. Verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft zich namelijk niet laten bijstaan door een derde die beroepsmatig procedures voert. Op vragen van de rechtbank ter zitting heeft de gemachtigde van eiser namelijk verklaard dat hij slechts incidenteel burgers in procedures bijstaat. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Noodverordening COVID-19 veiligheidsregio Haaglanden

Artikel 2.1. Verboden samenkomsten
1. Het is verboden om samenkomsten te laten plaatsvinden, te (laten) organiseren of te laten ontstaan, dan wel aan dergelijke samenkomsten deel te nemen.
[…]
Besluit van 8 mei 2020 tot aanwijzing van categorieën van gevallen waarop het verbod ex art. 2.1 Noodverordening COVID-19 veiligheidsregio Haaglanden niet van toepassing is (markten en 100+ winkels)
De plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden;
Overwegende:
- dat hij op 29 april 2020 de ‘Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio
Haaglanden 29 april 2020’ (hierna: de Noodverordening) heeft vastgesteld;
- dat artikel 2.1 van de Noodverordening samenkomsten op markten verbiedt,
evenals samenkomsten van meer dan 100 personen in winkels;
- dat hij op grond van artikel 3.1 van de Noodverordening de mogelijkheid heeft de
verboden uit de Noodverordening niet van toepassing te verklaren op door hem te
bepalen (categorieën van) gevallen;
- dat het, met in achtneming van een aantal preventieve maatregelen, uit een
oogpunt van veiligheid en gezondheid om verdere verspreiding van het COVID-19
virus verantwoord is markten en winkels (voor meer dan 100 bezoekers) open te
stellen;
- dat hij daarom gebruik wenst te maken van voornoemde bevoegdheid op grond
van artikel 3.1 van de Noodverordening;
gelet op de artikel 2.1, eerste lid en tweede lid, onder b. en artikel 3.1, eerste lid,
onder c, van de Noodverordening COVID-19 veiligheidsregio Haaglanden van 29 april
2020;
BESLUIT:
I. te bepalen dat het verbod van artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening niet
van toepassing is op markten en op winkels waarin meer dan 100 personen
aanwezig kunnen zijn, onder de voorwaarden dat :
  • organisatoren en standplaatshouders van markten en beheerders van deze winkels naar het oordeel van de burgemeester van de gemeente waarin zij zijn gevestigd voldoende fysieke maatregelen hebben getroffen om te waarborgen dat winkelend publiek 1,5 meter afstand van elkaar houdt en
  • beheerders van deze winkels naar het oordeel van de burgemeester van de gemeente waarin zij zijn gevestigd voldoende fysieke maatregelen hebben getroffen om te waarborgen dat publiek dat buiten wacht om toe- of binnengelaten te worden 1,5 meter afstand van elkaar houdt;
II. te bepalen dat de burgemeesters dan wel colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten nadere voorwaarden kunnen stellen aan de inrichting van de markt en winkels uit een oogpunt van veiligheid en gezondheid om verdere verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen;
[…]

Marktverordening Rijswijk 2012

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling
1. Het college bepaalt ten aanzien van de markt:
a. het aantal standplaatsen;
b. de afmetingen van de standplaatsen;
c. de opstelling en indeling van de markt;
d. welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.
2. Het college kan voor de markt vaststellen:
a. een lijst met artikelengroepen of branches;
b. een maximumaantal standplaatsen per branche.
c. een lijst met criteria voor producten.
[…]

Voetnoten

1.Zie artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 6:22 van de Awb.
3.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0522, onder 4.1.