Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een marktkraam met diervoeding. Hij mag hiermee op de zaterdagmarkt in Oud Rijswijk staan. Vanwege de coronapandemie heeft verweerder de toegestane branches op die markt echter beperkt voor de periode dat de Noodverordening van kracht was. Slechts toegestaan waren: Aardappelen, buitenlandse snacks, chocolade, drop en suikerwerken, groenten en fruit, Hollandse snacks, koek, brood en banket (exclusief stroopwafels), noten en zuidvruchten, olijven en tapenades, poelier, reformartikelen, stroopwafels, vis, vlees en vleeswaren, en zuivel. Verweerder heeft uitsluitend kramen toegelaten waar voedingsmiddelen worden verkocht. Volgens verweerder valt eiser niet onder de genoemde branches. Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat diervoeding ook onder ‘voedingsmiddelen’ valt.
2. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er twee zaterdagen zijn verstreken waarop hij niet aan de zaterdagmarkt heeft mogen deelnemen. Het gaat immers om zes zaterdagen. Hij blijft erbij dat diervoeding ook onder voedingsmiddelen valt. Diervoeding is een eerste levensbehoefte, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de wel toegestane kramen met stroopwafels, drop en chocolade. Ook stelt hij dat verweerder discriminatoir handelt. Verweerder heeft het immers over branches die de druk op supermarkten moeten verlagen. Eiser begrijpt niet waarom kramen met groente en vlees supermarkten ontlasten en een kraam met diervoeding niet. Verder ziet eiser niet in waarom stroopwafels wel vermeld zijn en diervoeding niet. In een gemiddelde supermarkt is het schap met diervoeding immers vijf tot tien meter lang. Dat geldt niet voor stroopwafels. Een kraam in diervoeding verlaagt de druk op supermarkten dus aanzienlijk meer dan een kraam met stroopwafels. Eiser wil dat de rechtbank verweerder veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding voor gederfde omzet.
4. Verweerder blijft bij wat er in bestreden besluit II staat. Op de zitting heeft hij de rechtbank gevraagd om een rechtsoordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep tegen bestreden besluit I
5. Verweerder heeft bestreden besluit I ingetrokken. Eiser heeft geen procesbelang bij een oordeel van de rechtbank hierover. Verweerder heeft dit besluit immers vervangen door bestreden besluit II. Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen bestreden besluit II
6. Verweerder heeft de rechtbank tijdens de zitting gevraagd om een rechtsoordeel te geven over de ontvankelijkheid van het bezwaar in het licht van de onderdelenfuik. Verweerder wijst erop dat eiser niet in bezwaar, maar pas in beroep heeft gesteld schade te hebben geleden. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit weliswaar met het intrekkingsbesluit heeft ingetrokken, maar niet met terugwerkende kracht. Het primaire besluit heeft gegolden van 8 mei 2020 tot 20 mei 2020 (zie hierna onder 7). Met het intrekkingsbesluit is verweerder dus niet geheel aan het bezwaar van eiser tegemoetgekomen. Bovendien heeft eiser in het bezwaarschrift aangegeven dat diervoeding ten onrechte is uitgesloten van de zaterdagmarkt. Eiser vindt dus dat hij wel op die markt had mogen staan. Verweerder had hierin reden moeten zien om het bezwaar van eiser inhoudelijk te behandelen. Overigens stelt de rechtbank vast dat geen enkele rechtsregel zich ertegen verzet dat een belanghebbende pas in beroep expliciet stelt schade te hebben geleden. Ook de onderdelenfuik niet. Die fuik ligt besloten in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling regelt alleen de ontvankelijkheid van beroep en niet ook van bezwaar.
7. Pas op een schriftelijke vraag van de rechtbank voorafgaand aan de zitting heeft verweerder uitgelegd dat het primaire besluit op 7 april 2020 nog geen rechtskracht had. De Noodverordening - een algemeen verbindend voorschrift - verbood toen immers nog samenkomsten zoals markten. Het primaire besluit anticipeerde echter op het besluit van 8 mei 2020 van de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden. Met dat laatste besluit heeft verweerder de bevoegdheid gekregen om het verbod op samenkomsten, zoals neergelegd in de Noodverordening, onder voorwaarden niet van toepassing te verklaren op markten. Gelet hierop kreeg het primaire besluit pas op 8 mei 2020 rechtskracht. Het primaire besluit gold tot verweerder het met het intrekkingsbesluit van 20 mei 2020 introk. Die intrekking had geen terugwerkende kracht. Het primaire besluit heeft dus van 8 mei 2020 tot 20 mei 2020 gegolden. In die periode lagen twee zaterdagen (te weten: 9 en 16 mei).
8. De rechtbank ziet in deze nadere toelichting van verweerder vlak voor de zitting reden voor een motiveringsgebrek. Toch laat zij bestreden besluit II in stand. De rechtbank vindt het immers aannemelijk dat eiser hierdoor niet is benadeeld.Op de zitting hebben beide partijen zich hierover uitgelaten. Volgens eiser heeft de marktmeester hem meteen op 7 april 2020 gebeld met de mededeling dat hij niet meer op de markt mocht staan. Die mededeling is juist. Van 7 april 2020 tot 8 mei 2020 gold vanwege de Noodverordening immers nog een algemeen verbod - voor elke branche - om op de markt te staan. Van 8 mei 2020 tot 20 mei 2020 gold het verbod niet meer voor elke branche, maar wel voor eiser. Vaststaat dus dat eiser door het primaire besluit met zijn kraam niet zes, maar twee zaterdagen niet op de markt heeft mogen staan.
9. Op de zitting heeft eiser gezegd dat het voor hem belangrijk is om te weten of diervoeding al dan niet valt onder voedingsmiddelen. De rechtbank komt hier echter niet aan toe. Verweerder heeft de bevoegdheid om het soort en aantal branches op de zaterdagmarkt te beperken. Dit volgt uit artikel 2 van de Marktverordening Rijswijk 2012. Verweerder heeft toegelicht dat hij dit heeft gedaan in het belang van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid en om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Hiermee heeft hij de druk op de supermarkten willen ontlasten. Verweerder heeft zich beperkt tot de branches op de zaterdagmarkt die een cruciale functie vervullen in het voorzien van dagelijkse levensbehoeften. Het gaat dus niet zozeer om een definitie van ‘voedingsmiddelen’ en de vraag of diervoeding hieronder valt, maar om de branches die verweerder expliciet in het primaire besluit heeft genoemd. Vaststaat dat de kraam van eiser niet onder een van die branches valt. Ook als de rechtbank het dus met eiser eens zou zijn dat diervoeding onder voedingsmiddelen valt, dan nog behoort zijn kraam niet tot de branches die in het primaire besluit zijn genoemd. Gelet op de toelichting van verweerder heeft hij de branches kunnen beperken zoals hij dat in het primaire besluit heeft gedaan. Van discriminatoir handelen is geen sprake.
10. De rechtbank wil nog het volgende kwijt. Verweerder heeft op geen enkel moment in de bestuurlijke fase duidelijk gemaakt dat het primaire besluit pas op 8 mei 2020 rechtskracht had gekregen. Ook heeft hij eiser in die fase niet goed uitgelegd dat het niet gaat om de vraag of diervoeding onder voedingsmiddelen valt, maar om de vraag of de kraam van eiser tot de expliciet in het primaire besluit genoemde branches hoort. Deze onduidelijkheden hebben eiser ertoe gebracht om beroep in te stellen. De rechtbank beseft heel goed dat de coronapandemie verweerder voor allerlei vraagtekens en onduidelijkheden heeft gesteld. Dit laat onverlet dat hij wel tijdig de juiste informatie moet verstrekken. De rechtbank neemt verweerder de gebrekkige informatievoorziening kwalijk.
11. Het beroep is ongegrond.
12. De rechtbank wijst eisers verzoek om schadevergoeding af. Het primaire besluit is immers niet onrechtmatig. Overigens heeft eiser zijn omzetderving niet met stukken onderbouwd.
13. Verweerder moet het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald. De rechtbank heeft immers een motiveringsgebrek geconstateerd dat zij passeert. Verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft zich namelijk niet laten bijstaan door een derde die beroepsmatig procedures voert. Op vragen van de rechtbank ter zitting heeft de gemachtigde van eiser namelijk verklaard dat hij slechts incidenteel burgers in procedures bijstaat.