ECLI:NL:RBDHA:2021:6745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om omzettingsvergunning in Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die eigenaar is van een woning in Den Haag. De verzoeker had een vergunning aangevraagd voor het omzetten van zijn zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte voor vier personen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had eerder de gevraagde omzettingsvergunning verleend, maar trok deze in een later besluit in, na bezwaren van meerdere belanghebbenden. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtsvragen die in deze zaak aan de orde zijn, complex en van principiële aard zijn. Dit betekent dat zij niet goed beantwoord kunnen worden in een voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter wijst erop dat er meerdere aanhangige beroepen zijn waarin dezelfde rechtsvragen spelen. De beslissing om een voorlopige voorziening te treffen, moet dan ook worden genomen op basis van een belangenafweging.

Bij de belangenafweging komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de door verzoeker aangedragen belangen voornamelijk financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat financiële belangen in de regel geen aanleiding geven tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een uitzondering te maken, aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. De rechtbank besluit dan ook om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen, waarbij het belang van de gemeente bij een geordend woon- en leefmilieu zwaarder weegt dan het financiële belang van de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1291 HUISV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Procedureverloop

Verzoeker heeft verzocht om verlening van een vergunning voor het omzetten van de zelfstandige woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning) naar een onzelfstandige woonruimte voor vier personen. Verzoeker is eigenaar van de woning.
Bij besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omzettingsvergunning verleend.
Meerdere belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) is het primaire besluit herroepen, in die zin dat de aan verzoeker verleende omzettingsvergunning wordt ingetrokken en de aanvraag van verzoeker wordt afgewezen.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (SGR 20/7382 HUISV). Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 21/1291 HUISV).
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Rechtmatigheid besluit
2.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 terzake in strijd is met de Huisvestingswet 2014 en daarom onverbindend dan wel buiten toepassing moet worden verklaard. Voorts is aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan het bestreden besluit de Beleidsregel van 16 juni 2020 tot wijziging van de Beleidsregel omzettingsvergunningen Den Haag 2020 (de gewijzigde Beleidsregel), geldend vanaf
22 juni 2020, ten grondslag heeft gelegd, nu de gewijzigde Beleidsregel in strijd is met de Huisvestingswet 2014 en bovendien is gebaseerd op een ontoereikende en onjuiste motivering, zodat verweerder nimmer tot vaststelling van de gewijzigde Beleidsregel had kunnen besluiten. De gewijzigde Beleidsregel dient eveneens onverbindend dan wel buiten toepassing te worden verklaard. Verweerder had ook overigens in dit geval de wijziging van de Beleidsregel niet mogen toepassen en had moeten toetsen aan het oude beleid, hetgeen betekent dat de vergunning moest worden verleend.
2.2.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de gestelde rechtsvragen complex en van principiële aard zijn. Zij vergen nader onderzoek en lenen zich minder goed voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Daarbij is van belang dat in een aantal bezwaarprocedures en in inmiddels bij de rechtbank lopende beroepen dezelfde rechtsvragen aan de orde zijn. De vraag of vooruitlopend op voornoemde beoordeling een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van uitsluitend een belangenafweging.
Belangenafweging
2.3.
Verweerder heeft het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van
22 oktober 2020 ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Daarin is vermeld dat de wijziging van de Beleidsregel tot stand is gekomen, omdat geconstateerd is dat omzetting naar onzelfstandige woonruimten heeft geleid tot een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van betreffende panden. Het heeft aantoonbare gevolgen voor het wooncomfort, de leefbaarheid en sociale cohesie in woonwijken.
2.4.
Verzoeker betoogt dat hij (spoedeisend) belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hij heeft fors geïnvesteerd in de woning om dit gereed te maken voor kamerbewoning. De vertragingsschade begint zwaar te drukken op een rendabele exploitatie van het pand.
2.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze door verzoeker aangedragen belangen overwegend financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. [1] Eventuele schade kan worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat in het geval van verzoeker sprake is van een acute financiële noodsituatie die zou nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel, is gesteld noch gebleken. Voor zover verzoeker meent dat reden bestaat om het verzoek toe te wijzen, omdat op basis van een onjuiste wetstoepassing is overgegaan tot intrekking van de hem verleende omzettingsvergunning, overweegt de voorzieningenrechter dat dit belang raakt aan (de beantwoording van) genoemde rechtsvragen (zie 2.1.), waarvoor deze procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter ziet bij de afweging van de bij het verzoek betrokken belangen vooralsnog geen aanleiding het verzoek toe te wijzen. Aan het belang van verweerder bij een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van betreffende panden wordt vooralsnog zwaarder gewicht toegekend dan aan het (financiële) belang van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit.
2.6.
De rechtbank zal ernaar streven om vergelijkbare aanhangige beroepen, indien deze zich daartoe lenen en voor zover mogelijk, gelijktijdig te behandelen.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:91)