ECLI:NL:RBDHA:2021:6940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
NL21.4010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Venezolaanse eiseres afgewezen; gedeeltelijke vernietiging van besluit inzake verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en het onderzoek ter zitting vond plaats op 28 mei 2021 in Dordrecht. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, voerde aan dat de afwijzing van haar asielaanvraag onterecht was, omdat de autoriteiten in Ecuador geen bescherming bieden aan Venezolaanse vrouwen en dat haar persoonlijke situatie onvoldoende was onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela of Ecuador een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag ongegrond was. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen de eiseres en haar zus in Nederland onvolledig was. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd moest worden, met de opdracht aan de Staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4010
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021 in Dordrecht. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Ook is de zus van eiseres, [naam zus eiseres] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en is in het bezit van de Venezolaanse en de Ecuadoraanse nationaliteit. Zij heeft haar asielaanvraag op 29 november 2020 ingediend.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • algehele onveilige situatie in Venezuela, waaronder bedreigingen en intimidaties door / van haar halfbroers en seksueel geweld tegen vrouwen;
  • discriminatie van Venezolanen in Ecuador en seksuele intimidatie van vrouwen in het algemeen.
Verweerder heeft de relevante elementen geloofwaardig geacht. Uit de verklaringen van eiseres, zowel voor Venezuela als Ecuador, blijkt echter niet dat zij kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting naar Venezuela of Ecuador een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres daarom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Beoordeling door de rechtbank
Verblijfsvergunning asiel
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet aan de hand van recente landeninformatie heeft onderzocht of de Ecuadoraanse autoriteiten bescherming bieden aan vrouwen van Venezolaanse afkomst. Dit is in strijd met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2087). Daarnaast heeft verweerder ten onrechte gesteld dat zij niet duidelijk heeft gemaakt op welke criminele elementen zij doelt. Tijdens het nader gehoor heeft zij immers verklaard over een serie van ernstige gewelddadige / criminele bedreigingen, ernstig ondergaan respectievelijk dreigend geweld en een patroon van concrete bedreiging van seksueel geweld tegen haar als (alleenstaande) jonge vrouw in Venezuela. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bedreigingen niet aan haar maar enkel aan haar zus waren gericht en haar vrees voor de bedreigingen door haar halfbroers ten onrechte niet aannemelijk geacht. Bovendien is niet in geschil dat van de Venezolaanse autoriteiten bij seksueel geweld en intimidatie tegen vrouwen geen bescherming verwacht kan worden. Verweerders argument dat eiseres zich als alleenstaande vrouw heeft kunnen ontplooien door het volgen van een opleiding en diverse banen en als alleenstaande vrouw is verhuisd van Valencia naar Caracas en daar in haar onderhoud heeft kunnen voorzien, schiet ten zeerste tekort. Verder is het opvallend dat verweerder de verklaringen van eiseres over dreigend crimineel geweld bij haar uitzetting naar Venezuela niet als apart element heeft benoemd en beoordeeld. Voor zover verweerder dit onder het tweede relevante element als genoemd onder 2. heeft geschaard, heeft verweerder dit element juist geloofwaardig bevonden.
Verweerder kan dit niet simpelweg afdoen als ‘speculatief’, zonder enige verwijzing naar landeninformatie of informatie uit andere asielzaken die verweerder ambtshalve bekend is, aldus eiseres.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder, ter beantwoording van de vraag of eiseres in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst te onderzoeken of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient verweerder de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien eiseres dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door eiseres inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015).
3.2.
In het asielbeleid van verweerder over bescherming in Venezuela – dat is neergelegd in paragraaf C7/30.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 – is opgenomen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanneemt dat het voor burgers van Venezuela die een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade hebben niet mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is. Voor Ecuador heeft verweerder geen asielbeleid gepubliceerd.
3.3.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiseres mag worden verwacht dat zij de bescherming van de Ecuadoraanse autoriteiten inroept bij voorkomende problemen in Ecuador, zoals de door eiseres ervaren (seksuele) discriminatie en intimidatie. Verweerder heeft zich daarvoor bij het bestreden besluit kunnen baseren op de Ecuadoraanse nationaliteit van eiseres en op het informatiebericht van 2020 van de IND met een beoordeling van Ecuador als veilig derde land dat mede is gebaseerd op rapporten van internationale organisaties. Er is geen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken voor Ecuador. Uit het informatiebericht over Ecuador blijkt niet dat personen met de Venezolaanse nationaliteit geen bescherming verkrijgen van de Ecuadoraanse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming aan de Ecuadoraanse autoriteiten voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. De enkele verklaring tijdens het nader gehoor dat eiseres geen hulp kan inschakelen bij de Ecuadoraanse autoriteiten, omdat de machocultuur daar heel normaal is, is onvoldoende (zie pagina 13 rapport nader gehoor). Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij tevergeefs de bescherming van de Ecuadoraanse autoriteiten heeft ingeroepen. Verweerder heeft dus overeenkomstig de onder 3.1. genoemde rechtspraak van de Afdeling onderzocht of eiseres in Ecuador bescherming kan krijgen.
3.4.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting naar Venezuela of Ecuador wordt vervolgd als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Weliswaar heeft eiseres, anders dan verweerder in het voornemen overweegt, enerzijds verklaard dat de bedreigingen tegen zowel eiseres als haar zus waren gericht, maar anderzijds heeft eiseres verklaard dat het, voor zover de bedreigingen in persoon werden geuit, niet echt dreigementen waren, maar meer verbale
aanvallen wegens jaloezie van haar halfbroers en zussen (pagina’s 6 en 9 tot en met 11 rapport nader gehoor). Bovendien heeft eiseres verklaard dat de bedreigingen zijn opgehouden toen haar zus stopte met het werken in de garage van haar vader en zij daar weg zijn gegaan (pagina’s 9 en 10 rapport nader gehoor). De telefonische bedreigingen waren volgens eiseres wel echte dreigementen van ontvoering en marteling, maar eiseres heeft ook bevestigd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat haar halfbroers achter de bedreigingen zitten en dat het gebaseerd is op haar eigen vermoedens (pagina 12 rapport nader gehoor).
Gelet hierop heeft verweerder terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij de bedreigingen door haar halfbroers niet concreet heeft kunnen bewijzen. Evenmin heeft eiseres, gelet op het voorgaande, aannemelijk gemaakt dat de bedreigingen weer zullen beginnen, zodra zij haar vader bezoekt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen vanwege verweerders onjuiste standpunt dat de bedreigingen alleen tegen de zus van eiseres waren gericht. Gelet op het voorgaande is eiseres door het gebrek niet benadeeld en kan het bestreden besluit desondanks standhouden. De rechtbank zal het
motiveringsgebrek daarom passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres niet blijkt dat zij in Venezuela, op het incident na dat zij werd achtervolgd door een man terwijl hij zich aan het masturberen was, persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege haar vrouw zijn. Het enkele feit dat van de Venezolaanse autoriteiten geen bescherming kan worden verwacht, biedt daarom onvoldoende grond om een ernstig risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen bij terugkeer van eiseres naar Venezuela. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Venezuela sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, waarin de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiseres over dreigend crimineel geweld bij haar uitzetting naar Venezuela bij het bestreden besluit betrokken. Het is aan eiseres om haar standpunt te onderbouwen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres deze vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Bij deze beoordeling heeft verweerder het algemeen ambtsbericht voor Venezuela van juni 2020 betrokken. De verwijzing van eiseres ter zitting naar de uitspraken van de Afdeling van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1499) en de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 9 december 2020 (NL20.18752) over de geloofwaardigheidsindicatoren waaraan verweerder het asielrelaas onder omstandigheden dient te relateren, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
3.5.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Verblijfsvergunning regulier
4. Eiseres voert aan dat verweerder bij de beoordeling of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd miskent dat zij een bijzondere onderlinge afhankelijkheidsband heeft met haar zus die in Nederland verblijft. Verweerder gaat ten onrechte zeer summier en onvolledig op deze relatie in, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich bij het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat, voor zover eiseres heeft verklaard dat zowel haar zus in Nederland als haar moeder in Venezuela afhankelijk van haar zijn voor financiële steun, dat eiseres deze steun ook vanuit Venezuela of Ecuador kan verlenen nu eiseres tot aan haar vertrek in staat is geweest deze steun te verlenen (pagina 10 voornemen). Eiseres heeft evenwel verklaard dat haar zus in Nederland afhankelijk is van haar mentale en fysieke hulp en dat haar zus al ongeveer een jaar in Nederland woont (pagina 15 rapport nader gehoor). Ter zitting is gebleken dat verweerder de gestelde afhankelijkheid tussen eiseres en haar zus niet volledig heeft onderzocht. Weliswaar heeft verweerder zich ter zitting alsnog op het standpunt gesteld dat eiseres de gestelde afhankelijkheidsrelatie onvoldoende heeft onderbouwd, maar de onvolledige beoordeling laat zich niet met een reactie ter zitting repareren. Dat eiseres over de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie geen zienswijze heeft ingediend, doet er niet aan af dat eiseres haar standpunt terecht heeft voorgedragen, omdat het voornemen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om dit gebrek aan het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat dit eiseres zou benadelen.
4.2.
Het betoog van eiseres slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is, voor zover het gaat om de beoordeling of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder met toepassing van afdeling 8.2.2a van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank kan niet overzien of herstel van het gebrek binnen een redelijke termijn mogelijk is. De rechtbank zal het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen en verweerder opdragen voor het vernietigde gedeelte een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk, namelijk voor zover bij het bestreden besluit is geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voor zover het bestreden besluit geldt als terugkeerbesluit en aan eiseres een vertrekplicht is opgelegd en voor zover de verstrekkingen op de voorgeschreven wijze worden beëindigd;
  • draagt verweerder op voor het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.