In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en het onderzoek ter zitting vond plaats op 28 mei 2021 in Dordrecht. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, voerde aan dat de afwijzing van haar asielaanvraag onterecht was, omdat de autoriteiten in Ecuador geen bescherming bieden aan Venezolaanse vrouwen en dat haar persoonlijke situatie onvoldoende was onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela of Ecuador een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag ongegrond was. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen de eiseres en haar zus in Nederland onvolledig was. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd moest worden, met de opdracht aan de Staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.