ECLI:NL:RBDHA:2021:7020
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Eiser, die een bijstandsuitkering ontving, werd verweten zijn inlichtingenplicht te hebben geschonden door geen tijdige en juiste informatie te verstrekken over zijn woonadres. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, een onderzoek heeft ingesteld naar de woonsituatie van eiser na een melding van een omwonende. Tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 11 juni 2019 zijn er bevindingen gedaan die erop wezen dat eiser niet op het opgegeven adres woonde. Eiser heeft tijdens een gesprek en een tweede huisbezoek verklaard dat zijn persoonlijke spullen niet in de woning aanwezig waren, wat de twijfels van verweerder versterkte.
Verweerder heeft uiteindelijk besloten om de bijstandsuitkering van eiser per 11 juni 2019 in te trekken, omdat eiser onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn woonsituatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat het verwijt van schending van de inlichtingenplicht door eiser niet was weerlegd en dat de intrekking van de uitkering op juiste gronden was gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.