ECLI:NL:RBDHA:2021:7020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Eiser, die een bijstandsuitkering ontving, werd verweten zijn inlichtingenplicht te hebben geschonden door geen tijdige en juiste informatie te verstrekken over zijn woonadres. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, een onderzoek heeft ingesteld naar de woonsituatie van eiser na een melding van een omwonende. Tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 11 juni 2019 zijn er bevindingen gedaan die erop wezen dat eiser niet op het opgegeven adres woonde. Eiser heeft tijdens een gesprek en een tweede huisbezoek verklaard dat zijn persoonlijke spullen niet in de woning aanwezig waren, wat de twijfels van verweerder versterkte.

Verweerder heeft uiteindelijk besloten om de bijstandsuitkering van eiser per 11 juni 2019 in te trekken, omdat eiser onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn woonsituatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat het verwijt van schending van de inlichtingenplicht door eiser niet was weerlegd en dat de intrekking van de uitkering op juiste gronden was gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 11 juni 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via skype op 1 juni 2021.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Hij had als woonadres de Smitstraat 149 in Den Haag opgegeven. Verweerder is een onderzoek gestart naar de woonsituatie van eiser naar aanleiding van een melding van een omwonende dat sprake zou zijn van onrechtmatige bewoning van dit adres.
1.2
Verweerder heeft op 11 juni 2019 een onaangekondigd huisbezoek op het door eiser opgegeven adres afgelegd. De bevindingen van dit huisbezoek zijn neergelegd in de rapportage van 17 juni 2019. Daarin staat onder meer dat tijdens het huisbezoek een man en een vrouw in de woning aanwezig waren en beiden zichzelf hebben geïdentificeerd met een Bulgaars identiteitsbewijs. Zij verklaarden dat zij sinds 10 dagen in de woning verbleven en deze woning huurden via een makelaar. Verweerder heeft de woning vervolgens bekeken. Daarbij zijn persoonlijke spullen van de Bulgaarse huurders aangetroffen.
1.3
Verweerder heeft eiser vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 25 juli 2019. Direct na dit gesprek heeft wederom een huisbezoek plaatsgevonden aan de Smitstraat 149. De bevindingen van dit huisbezoek zijn neergelegd in de rapportage van 26 juli 2019. In deze rapportage staat dat er in de woning geen persoonlijke spullen van eiser zijn aangetroffen. Eiser heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat zijn kleding in een rugtas zit.
2. Verweerder stelt zich uiteindelijk in het bestreden besluit op het standpunt dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woonsituatie. Verweerder concludeert op grond van de bevindingen van de huisbezoeken op 11 juni 2019 en 25 juli 2019 dat eiser niet op het door hem opgegeven adres woont. Het recht op bijstand wordt per 11 juni 2019 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
3. Eiser heeft daartegen - onder verwijzing naar de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2014:700 - aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op zijn bezwaargrond dat niet is verzocht om stukken aan te leveren, zodat hij niet in verzuim is.
4. Deze grond slaagt niet. De door eiser genoemde uitspraak ziet op het vierde lid van artikel 54 van de Pw (destijds WWB). In dat artikellid gaat het om het niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens. In dit geval is de intrekking van de uitkering echter in het bestreden besluit gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Pw. Eiser wordt verweten zijn inlichtingenplicht te hebben geschonden door geen (tijdige en juiste) informatie te verstrekken omtrent zijn woonadres. Dit verwijt is onweersproken gebleven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.