ECLI:NL:RBDHA:2021:7120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
NL20.7549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft aangegeven dat de autoriteiten van Duitsland het terugnameverzoek hebben geaccordeerd. Eiser heeft aangevoerd dat overdracht naar Duitsland onverantwoord is vanwege de coronasituatie, maar de rechtbank oordeelt dat dit een tijdelijk probleem is dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten niet beïnvloedt.

Eiser heeft ook gesteld dat er tekortkomingen zijn in de Duitse asielprocedure en opvangvoorzieningen, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rapportages waar eiser naar verwijst, bieden onvoldoende bewijs voor structurele tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan moet worden dat eiser in Duitsland volgens internationale voorschriften behandeld zal worden.

Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het tijdsverloop in de procedure geen reden is om de asielaanvraag aan Nederland toe te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL20.7549

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van partijen heeft de rechtbank de zaak aangehouden.
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Nummer] 1989 en de Iraanse nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Daarbij wijst verweerder erop dat de autoriteiten van Duitsland het door verweerder gedane terugnameverzoek hebben geaccordeerd.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens eiser is overdracht naar Duitsland onverantwoord vanwege de omstandigheden rondom het coronavirus. Het gaat hierbij echter om een tijdelijk overdrachtsbeletsel dat geen gevolgen heeft voor de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1032).
5. Eiser voert verder aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Duitsland omdat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen. Daarbij verwijst hij naar het rapport ‘Country Report: Germany’ van AIDA van maart 2019 en naar het rapport ‘Funktionierendes Asylverfahrenssystem schafft Vertrauen’ van de Heinrich Bölle Stiftung van juni 2019.
6. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de rapportages blijkt dat de opleidingen van een deel van de Duitse ambtenaren dat op asielaanvragen beslist is ingekort. Ook blijkt dat de percentages van het aantal ingewilligde asielaanvragen en het aantal succesvolle beroepen tegen besluiten op asielaanvragen per deelstaat verschilt. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat er structurele tekortkomingen zijn in de Duitse asielprocedure of in de Duitse opvangvoorzieningen.
7. Voor zover eiser zou moeten worden gevolgd in de stelling dat er in Duitsland geen systeem van automatisch beschikbaar stellen van kosteloze rechtsbijstand bestaat, leidt dit niet tot een ander oordeel. Uit artikel 21 van de Richtlijn 2013/32/EU (herziene asielprocedurerichtlijn) volgt immers dat niet in alle gevallen kosteloze rechtsbijstand moet worden verstrekt. Niet onderbouwd is dat het Duitse systeem hieraan niet voldoet.
8. Het voorgaande brengt met zich dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit moet worden gegaan dat eiser in Duisland volgens de internationale voorschriften behandeld zal worden en dat hij indien nodig daarover kan klagen bij de Duitse instanties.
9. Ten slotte voert eiser aan dat zijn procedure al lang loopt en dat Nederland om die reden en gelet op de uitgangspunten van de Dublinverordening zijn asielaanvraag aan zich zou moeten trekken. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3044).
10. Hoewel de Dublinverordening ervan uitgaat dat er snel duidelijkheid moet worden geboden over de vraag welke lidstaat er verantwoordelijk is voor een asielaanvraag (considerans, onderdeel 5), biedt deze verordening ook uitdrukkelijk de mogelijkheid om de termijn waarbinnen een vreemdeling moet worden overgedragen op te schorten door middel van een in het nationaal recht geregeld rechtsmiddel (artikel 27). In deze zaak is het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 11 mei 2020 (NL20.7550) toegewezen, waardoor de overdrachtstermijn is opgeschort. Voordat verweerder op 17 mei 2021 heeft verzocht om uitspraak te doen, heeft eiser er bij de rechtbank niet op aangedrongen om de zaak op te pakken. In deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat er vanwege tijdsverloop geen overdracht meer kan plaatsvinden. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak is ook niet af te leiden dat er na verloop van tijd geen overdracht meer kan plaatsvinden. In die uitspraak is verweerder slechts in overweging gegeven om vanwege het tijdsverloop de aanvragen aan zich te trekken op grond van diens discretionaire bevoegdheid, waarbij overigens niet duidelijk wordt gemaakt om welke redenen deze rechtsoverweging is opgenomen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.