ECLI:NL:RBDHA:2021:7120
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft aangegeven dat de autoriteiten van Duitsland het terugnameverzoek hebben geaccordeerd. Eiser heeft aangevoerd dat overdracht naar Duitsland onverantwoord is vanwege de coronasituatie, maar de rechtbank oordeelt dat dit een tijdelijk probleem is dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten niet beïnvloedt.
Eiser heeft ook gesteld dat er tekortkomingen zijn in de Duitse asielprocedure en opvangvoorzieningen, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rapportages waar eiser naar verwijst, bieden onvoldoende bewijs voor structurele tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan moet worden dat eiser in Duitsland volgens internationale voorschriften behandeld zal worden.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het tijdsverloop in de procedure geen reden is om de asielaanvraag aan Nederland toe te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.