ECLI:NL:RBDHA:2021:7146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/6286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering en verlaging bijstandsnorm wegens lage huurlasten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering had aangevraagd, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. Eiseres had op 21 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat haar vermogen de voor haar geldende vermogensgrens overschreed. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de waarde van de auto van eiseres had vastgesteld op € 9.200,-, wat boven de vermogensgrens van € 6.225,- voor een alleenstaande ligt. Eiseres had taxaties overgelegd die lagere waarden aangaven, maar de rechtbank hechtte hieraan geen waarde omdat deze gebaseerd waren op inruilprijzen en niet op verkoopprijzen tussen particulieren.

Daarnaast was er een geschil over de verlaging van de bijstandsuitkering van eiseres met € 31,02 per maand vanwege lage huurlasten. De rechtbank oordeelde dat verweerder deze verlaging op juiste gronden had doorgevoerd, aangezien de feitelijke woonlasten van eiseres onder de norm van € 200,- lagen. De rechtbank concludeerde dat de afstemming van de bijstandsuitkering op basis van een vaste gedragslijn niet onredelijk was en dat verweerder de bijstandsnorm van eiseres in redelijkheid had mogen verlagen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, behalve voor het deel dat betrekking had op de verlaging van de bijstand met ingang van 1 juli 2020, waarvoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: M.A. Haji).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 maart 2020 om een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2020 (primair besluit II) heeft verweerder op grond van de Pw met ingang van 8 juni 2020 een bijstandsuitkering, naar de norm voor een alleenstaande en onder toepassing van een korting van € 31,02 per maand vanwege lage huurlasten, aan eiseres toegekend.
Bij besluit van 11 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben beide partijen ermee ingestemd dat het beroep vanwege de maatregelen rondom het coronavirus schriftelijk wordt afgehandeld.
Bij brief van 23 april 2021 heeft de rechtbank schriftelijk aanvullende vragen aan verweerder gesteld. Bij brief van 12 mei 2021 heeft verweerder deze vragen beantwoord. Desgevraagd heeft eiseres brief van 19 mei 2021 op de reactie van verweerder gereageerd. Op 1 juni 2021 heeft verweerder een nadere reactie ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Op 21 maart 2020 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven dat zij geen inkomsten heeft, dat zij meerdere schulden respectievelijk betalingsachterstanden heeft en dat zij beschikt over een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] (hierna ook: de auto) die circa € 5000,- waard is. Bij primair besluit I heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat het vermogen van eiseres het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande, ten bedrage van € 6.225,-, overschrijdt. Eiseres heeft tegen primair besluit I bezwaar gemaakt.
1.2
Op 8 juni 2020 heeft eiseres zich opnieuw bij verweerder gemeld voor een bijstandsuitkering. Bij primair besluit II heeft verweerder met ingang van deze datum een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande aan eiseres toegekend. Aangezien eiseres minder dan € 200,- per maand aan huur betaalt, wordt haar bijstand met een bedrag van € 31,02 per maand verlaagd. Tegen primair besluit II heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek van 11 september 2020, op de volgende standpunten gesteld.
2.1
Wat betreft primair besluit I stelt verweerder zich op het standpunt dat de waarde van de auto op de juiste wijze is vastgesteld. Volgens de vaste gedragslijn wordt de waarde van een voertuig volledig meegenomen in de vermogensberekening als de waarde het vrij te laten vermogen overstijgt. De waarde van het voertuig, zijnde de verkoopwaarde zonder inruil, wordt bepaald door middel van de koerslijst van de ANWB/BOVAG of via websites zoals autoscout24.nl. Uit de ANWB koerslijst blijkt dat de waarde van de auto van eiseres
€ 9.200,- bedraagt en het vrij te laten vermogen dus overstijgt. De door eiseres ingebrachte waardebepalingen van autohandelaren geven geen aanleiding om van een lagere waarde uit te gaan. Deze waardebepalingen zijn namelijk niet gebaseerd op de ANWB koerslijst of een door verweerder goedgekeurde website en zijn bovendien gebaseerd op inruil.
2.2
Wat betreft primair besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht en op juiste gronden besloten is de toegekende bijstand af te stemmen en te verlagen met € 31,02 per maand. Volgens de vaste gedragslijn wordt de bijstandsnorm met het verschil tussen de woonkostencomponent, € 200,- per maand, en de feitelijke woonlasten verlaagd als de feitelijke woonlasten minder dan € 175,- per maand bedragen. De woonlasten van eiseres bedroegen per 1 juni 2020 € 168,98, zijnde € 31,02 minder dan de woonkostencomponent. Bij de afstemming van de bijstandsuitkering worden enkel huurlasten meegenomen. Andere woonlasten, zoals onderhouds- en afschrijvingskosten en hoge energielasten, blijven buiten beschouwing, aldus verweerder.
3. Eiseres voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is. De koerslijst die verweerder hanteert, geeft enkel een indicatie in plaats van een taxatie van de daadwerkelijke waarde van de Volkswagen. De auto is immers niet gezien door de ANWB. De vier taxaties die eiseres overgelegd heeft, zijn wel gebaseerd op een visuele inspectie respectievelijk op de ervaring van de taxateur en de gemiddelde prijs voor een soortgelijke auto. Deze taxaties tonen aan dat de waarde van de Volkswagen niet meer bedroeg dan € 6.500,- bij inruil, waarvan bekend is dat hierbij meer geboden wordt dan bij een verkoop op de vrije markt. Daarnaast heeft eiseres ook navraag gedaan bij de ANWB en ikwilvanmijnautoaf.nl, waarbij € 6.150,- respectievelijk
€ 5.350,- geboden werd. Wat betreft de afstemming van de bijstand voert eiseres aan dat een vaste gedragslijn niet hetzelfde is als een beleidsregel, nu een vaste gedragslijn niet kenbaar is voor belanghebbenden. Het is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om in de besluitvorming enkel te verwijzen naar een vaste gedragslijn zonder ook te motiveren wat deze gedragslijn inhoudt. Daarnaast dient verweerder rekening te houden met de omstandigheden van het geval en dienen deze omstandigheden niet enkel ten nadele van eiseres uitgelegd te worden. Eiseres heeft namelijk meer woonlasten dan het bedrag van € 168,98 dat zij aan huur betaalt. Zij heeft ook te maken met de (jaarlijkse) onderhoudskosten, waardevermindering en stookkosten van haar woonwagen. Ten slotte kan zij geen beroep doen op huurtoeslag, omdat de woonwagenstandplaatshuur daarvan is uitgesloten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag om een bijstandsuitkering
5.1
Uit artikel 11, eerste lid, van de Pw volgt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande recht op algemene bijstand indien (a) het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en (b) er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, wordt onder vermogen verstaan: (a) de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Uit het tweede lid, onder b, van artikel 34 van de Pw volgt dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid.
Ingevolge artikel 34, derde lid, onder a, is de in het tweede lid, onder b, bedoelde vermogensgrens € 6.225,- voor een alleenstaande.
5.2
In geval van (afwijzing van) een aanvraag om algemene bijstand bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt aangevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 21 maart 2020 tot en met
12 mei 2020.
5.3
Niet in geschil is dat de Volkswagen in de te beoordelen periode op naam van eiseres stond. Evenmin is in geschil dat de auto een bestanddeel vorm van het vermogen waarover eiseres beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder de waarde van de auto, en daarmee het vermogen van eiseres, op de juiste wijze heeft vastgesteld.
5.4
Ten aanzien van de vaststelling van de waarde van de Volkswagen stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] verweerder in beginsel gerechtigd is om uit te gaan van de waarde volgens de koerslijst van de ANWB, te weten de richtprijs bij verkoop tussen particulieren. Dat de waarde op een lager bedrag zou moeten worden vastgesteld, is aan eiseres om met objectieve en verifieerbare gegevens te onderbouwen. Eiseres voert aan dat de koerslijst van de ANWB enkel een indicatie geeft en niet gebaseerd is op een visuele inspectie van de desbetreffende auto. Eiseres stelt dat de Volkswagen niet meer dan € 6.500,- waard was bij inruil en verwijst in dit verband naar taxaties die zij heeft laten verrichten door Wittebrug, Louwman, Zeeuw & Zeeuw en Ardea Auto. De rechtbank hecht niet dezelfde waarde aan deze taxaties als eiseres, aangezien de in de offertes voor voornoemde bedrijven genoemde prijzen gebaseerd zijn inruil. Dit betreft een andere prijs dan de richtprijs bij verkoop tussen particulieren, waar verweerder van uitgaat. In de door eiseres ingebrachte informatie van de ANWB en ikwilvanmijnautoaf.nl ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de door verweerder gehanteerde waardebepaling onjuist te achten. Het bod van de ANWB betreft namelijk een ongedateerd bod waaruit niet valt af te leiden op basis van welke informatie dit bod tot stand is gekomen. Het bod van ikwilvanmijnautoaf.nl dateert van na de te beoordelen periode. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder de waarde van de auto ten tijde in geding terecht heeft vastgesteld op € 9.200,-, en het vermogen van eiseres op € 8.146,14. Verweerder heeft dan ook terecht en op juiste gronden de aanvraag van eiseres van 21 maart 2020 afgewezen, omdat het vermogen van eiseres de voor haar geldende vermogensgrens overschreed.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 21 maart 2020, ongegrond.
Met betrekking tot de verlaging van de per 8 juni 2020 toegekende bijstandsuitkering
7.1
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Pw stemt verweerder de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Uit artikel 27 van de Pw volgt dat verweerder de norm lager kan vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
7.2
De rechtbank stelt vast dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering niet in geschil is. Tussen partijen is enkel in geschil de vraag of verweerder de met ingang van 8 juni 2020 aan eiseres toegekende bijstand heeft mogen verlagen met een bedrag van € 31,02 per maand vanwege lage huurlasten.
7.3
Voorts stelt de rechtbank aan de hand van het bij de nadere reactie van verweerder van 1 juni 2021 gevoegde besluit van 29 september 2020 vast dat de maandelijkse verlaging van de bijstandsuitkering van eiseres met € 31,02 per 1 juli 2020 is komen te vervallen, omdat de huur van eiseres per deze datum verhoogd is naar € 175,91. Nu de bijstands-uitkering per 1 juli 2020 niet meer verlaagd wordt, heeft eiseres geen procesbelang meer bij een beoordeling van de periode met ingang van 1 juli 2020. Gelet hierop zal het beroep, voor zover gericht tegen de verlaging van de bijstand met ingang van 1 juli 2020, niet-ontvankelijk verklaard worden wegens het ontbreken van procesbelang. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 8 juni 2020 tot en met 30 juni 2020.
7.4
In de reactie van 12 mei 2021 heeft verweerder toegelicht dat in primair besluit II en het bestreden besluit per abuis artikel 18 van de Pw is aangehaald als (primaire) grondslag in plaats van artikel 27 van de Pw. Volgens verweerder is artikel 27 van de Pw namelijk de primaire en artikel 18 van de Pw de subsidiaire grondslag van het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit op dit punt gebrekkig tot stand gekomen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, aangezien eiseres hierdoor niet benadeeld is. Voornoemde nadere specificering van de grondslag van het bestreden besluit heeft namelijk geen gevolgen voor de inhoud van dit besluit. Beide artikelen zien namelijk op het afstemmen dan wel verlagen van het recht op bijstand; het verschil is dat artikel 27 van de Pw specifiek ziet op een verlaging van de bijstandsnorm vanwege lage vaste lasten door de woonsituatie van de betrokkene.
7.5
Uit het bestreden besluit en de aanvullende toelichting van verweerder van
12 mei 2021 volgt dat verweerder de afstemming van de bijstand van eiseres gebaseerd heeft op een vaste gedragslijn. Deze vaste gedragslijn houdt in dat uitgegaan wordt van het uitgangspunt dat de bijstandsnorm een woonkostencomponent van € 200,- bevat. Als de feitelijke woonlasten van een betrokkene, zijnde de maandelijkse huurprijs, minder dan
€ 175,- bedragen, dan wordt het verschil tussen de feitelijke woonlasten en de woonkostencomponent van de geldende bijstandsnorm afgetrokken. Andere woonlasten, zoals onderhouds- en afschrijvingskosten en hoge energielasten, blijven volgens verweerder buiten beschouwing. Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde gedragslijn niet onredelijk, noch in strijd met de Pw of de Awb. Voor zover eiseres heeft betoogd dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is omdat verweerder volstaat met een verwijzing naar de vaste gedragslijn, volgt de rechtbank dit betoog niet. De rechtbank merkt op dat in het geval van een vaste gedragslijn een uitgebreidere motiveringsplicht geldt dan bij beleidsregels, zodat verweerder per individueel geval dient te motiveren om welke reden een aanvraag op grond van een dergelijke regel wordt afgewezen. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit is niet enkel verwezen naar de vaste gedragslijn, maar is ook toegelicht wat deze vaste gedragslijn inhoudt. Daarnaast heeft verweerder de vaste gedragslijn in zijn reactie van 12 mei 2021 nader toegelicht. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd waarom in het geval van eiseres haar bijstandsnorm met
€ 31,02 verlaagd wordt. Dat geen rekening wordt gehouden met de door eiseres in beroep aangevoerde woonlasten, namelijk de (jaarlijkse) onderhoudskosten, waardevermindering respectievelijk afschrijvingskosten, acht de rechtbank niet onredelijk. De woonwagen waar eiseres in woont is namelijk eigendom van de gemeente. De beroepsgrond faalt derhalve.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bijstandsnorm van eiseres over de periode van 8 juni 2020 tot en met 30 juni 2020 in redelijkheid mogen verlagen met € 31,02 vanwege de lage woonlasten van eiseres. Het beroep is dan ook, voor zover gericht tegen de verlaging van de bijstand over voornoemde periode, ongegrond.
9. Gelet op 7.4 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van eiseres. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.122,-.
10. Tevens ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de verlaging van de bijstandsnorm met ingang van 1 juli 2020, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal
€ 1.122,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2897 en 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4445.