ECLI:NL:RBDHA:2021:7157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
20/5158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap wegens gevaar voor openbare orde na veroordeling in Servië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om het Nederlanderschap. Eiseres, die in 2016 door een Servische rechtbank was veroordeeld voor een strafbaar feit, had op 26 juni 2018 een verzoek ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen. Het verzoek werd afgewezen op 13 januari 2020, en het bezwaar daartegen werd op 25 juni 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de veroordeling van eiseres ernstige vermoedens oproept dat zij een gevaar voor de openbare orde vormt, zoals bedoeld in artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Eiseres voerde aan dat zij geen eerlijk proces had gehad in Servië en dat dit een bijzondere omstandigheid was die de afwijzing van haar verzoek zou moeten herzien. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij een oneerlijk proces had ondergaan. Bovendien was de rechtbank van mening dat verweerder niet in strijd met de wet had gehandeld door eiseres niet te horen in bezwaar, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het verzoek om Nederlanderschap.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
In het besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Wat zijn de feiten en omstandigheden?
1. Eiseres is op 27 februari 2016 door een Servische rechtbank veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit (artikel 358 van het Servische Wetboek van Strafrecht). Deze Servische rechtbank heeft eiseres in dat verband een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van een jaar opgelegd. Eiseres heeft op 26 juni 2018 een verzoek ingediend om haar het Nederlanderschap te verlenen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
2. De afwijzing van het verzoek van eiseres heeft verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit. De reden voor de afwijzing is dat de veroordeling van eiseres maakt dat er ernstige vermoedens bestaan dat zij gevaar oplevert voor de openbare orde (in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Deze vermoedens staan in de weg aan de verlening van het Nederlanderschap aan eiseres. Verweerder heeft in dit verband het Openbaar Ministerie (OM) geraadpleegd, dat daarop heeft aangegeven dat het vonnis van de Servische rechtbank naar Nederlands recht een overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht op zou leveren, te weten het vervalsen van een reisdocument dan wel het gebruiken van een (ver)vals(t) reisdocument. Het OM zou hiervoor in een Nederlandse strafzaak bij een ‘first offender’ in beginsel twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf eisen.
3. Niet in geschil is dat verweerder op grond van de toepasselijke regelgeving en het beleid in beginsel een strafrechtelijke veroordeling als hier aan de orde ten grondslag mag leggen aan een afwijzing van een verzoek om naturalisatie, vanwege gevaar voor de openbare orde. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of in het geval van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder in het bestreden besluit hiervan af had moeten wijken.
Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
4.1
Eiseres stelt geen gevaar te zijn voor de openbare orde omdat zij geen strafbaar feit heeft gepleegd en omdat zij is veroordeeld zonder een eerlijk proces te hebben gehad. De (bijzondere) omstandigheid dat zij geen eerlijk proces heeft gehad, had voor verweerder dan ook aanleiding moeten zijn om van zijn beleid af te wijken en de afwijzing van haar verzoek te herzien. Over haar behandeling in Servië, voert eiser het volgende aan. Nadat zij per ongeluk een identiteitsbewijs van iemand anders aan de Servische politie toonde, is zij aangehouden. Zij is toen (onder meer) overgebracht naar een voor haar onbekend, verlaten gebouw. Daarna heeft zij (zonder de inhoud daarvan te kennen) papieren ondertekend omdat zij vreesde voor haar leven. Doordat zij geen tolk kreeg wist zij niet wat er tegen haar werd gezegd. Zij kreeg ook geen advocaat om zichzelf te verdedigen en was zich er niet van bewust dat zij voor een rechter werd gebracht. Dat zij is veroordeeld in Servië wist zij bij het doen van het verzoek niet. Eiseres heeft op zitting verklaard dat zij vier maanden later een brief heeft ontvangen van de Servische autoriteiten. Omdat zij de brief niet begreep en dacht dat de inhoud niet van belang was, heeft zij die weggegooid.
4.2
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij een oneerlijk proces heeft gehad, verwezen naar algemene informatie van het Comité voor de Preventie van Marteling (CPT) van de Raad van Europa (over de behandeling van verdachten door de Servische politie). Daarnaast heeft eiseres verwezen naar een algemeen ambtsbericht (over Servië) van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken uit 2008 over de periode 2005-2007, waarin staat dat corruptie binnen de Servische rechterlijke macht een probleem is.
4.3
Het standpunt van verweerder is dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een andere conclusie zouden moeten leiden dan verwoord in het bestreden besluit. Verweerder voert daarvoor aan dat moet worden uitgegaan van het oordeel van de strafrechter en dat er geen ruimte is om dat oordeel te betwijfelen of te herzien. Ook is de stelling van eiseres dat zij een oneerlijk proces heeft gehad, onvoldoende onderbouwd. Het had bovendien op de weg van eiseres gelegen om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de veroordeling als zij het daarmee oneens was. Verder vindt verweerder het niet aannemelijk dat eiseres niet op de hoogte was van haar veroordeling omdat in het Servische vonnis staat dat de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van eiseres en van een tolk.
4.4
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.4.1
Het is aan eiseres om de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om van zijn beleid af te wijken. Eiseres heeft weliswaar uitgebreid omschreven hoe zij de aanhouding en haar behandeling door de autoriteiten in Servië heeft ervaren, maar er is (naast deze verklaring van eiseres zelf) geen andere specifieke informatie die aannemelijk maakt dat eiseres een oneerlijk proces heeft gehad dan wel tot het oordeel leidt dat verweerder niet van de vaststelling van genoemd strafbaar feit uit mocht gaan.
4.4.2
Het feit dat uit het vonnis lijkt te volgen dat eiseres binnen een dag na het plaatsvinden van het ten laste gelegde feit is veroordeeld, leidt in ieder geval niet zonder meer tot die conclusie. Hierbij is van belang dat eiseres geen begin van bewijs heeft bijgebracht dat de Servische autoriteiten zich niet aan de geldende wet- en regelgeving hebben gehouden. Zij heeft voorts niet geklaagd bij de Servische autoriteiten over de gestelde slechte behandeling of gebreken in de procedure, ook niet nadien toen zij weer terug in Nederland was en evenmin toen zij vier maanden later kennelijk een brief hierover ontving, die eiseres stelt te hebben weggegooid zonder dat zij wist wat er in stond. Deze handelwijze dient voor rekening en risico van eiseres te blijven. Ten slotte geldt dat de door eiseres aangedragen informatie van het CPT en het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken in dit kader te algemeen van aard is om conclusies te kunnen trekken over het proces en de veroordeling van eiseres, nog daargelaten dat het ambtsbericht dateert van dertien jaar geleden.
Heeft verweerder de onderzoeksplicht geschonden?
5.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder zijn onderzoeksplicht heeft geschonden door haar niet te horen op haar bezwaar. Verweerder stelt echter dat hij mocht afzien van het horen van eiseres omdat meteen duidelijk en buiten twijfel was dat haar bezwaar ongegrond was.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het mogelijk maakt van het horen van een belanghebbende af te zien wanneer het bezwaar kennelijk ongegrond is. In dat geval mag er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over zijn dat de in bezwaar aangevoerde gronden niet leiden tot een ander besluit. [1]
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval van deze mogelijkheid gebruik mocht maken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder, al voordat hij het primaire besluit nam, eiseres de gelegenheid heeft gegeven om schriftelijk haar zienswijze te geven over (onder meer) de aanwezigheid van eventuele bijzondere omstandigheden. Gelet op de reactie van eiseres daarop, de inhoud van het primaire besluit en de naar aanleiding daarvan ingediende gronden van het bezwaar, was redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over de uitkomst van dat bezwaar. Verweerder heeft op dit punt daarom niet zijn onderzoeksplicht geschonden.
Conclusie
6. Het bestreden besluit berust op goede gronden. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1365).