ECLI:NL:RBDHA:2021:7200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
NL21.3123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van meerderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Afghaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 23 februari 2021 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat hij op onjuiste gronden is overgebracht naar een plaats van verhoor en dat hij als alleenstaande minderjarige vreemdeling moet worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden en dat er sprake is van onttrekkingsgevaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder dient uit te vallen, omdat eiser op onrechtmatige wijze probeerde Nederland te verlaten voordat er een beslissing op zijn asielaanvraag was genomen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de procedure voor de beoordeling van de meerderjarigheid van eiser op de juiste wijze is gevolgd. Eiser is als meerderjarig aangemerkt op basis van de bevindingen van de IND-rapporteur en de verklaringen van AVIM-medewerkers. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3123
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.J.N. Hashimi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft. Zijn geboortedatum is door verweerder vastgesteld op [1999].
2. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden.
Ophouding
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij op onjuiste gronden is overgebracht naar een plaats van verhoor. Omdat de personalia en de verblijfsstatus van eiser al bekend waren op het moment van de overname uit het strafrechtelijk traject, mocht eiser niet op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw worden overgebracht.
4. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van overname en ophouding van 23 februari 2021 onder meer is vermeld dat de ophouding is geschied op grond van artikel 50,
tweede lid, van de Vw, omdat de identiteit kon niet onmiddellijk worden vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting niet bestreden dat op het moment van overname de personalia en de verblijfsstatus van eiser al bekend waren. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat eiser op onjuiste grondslag is overgebracht naar een plaats van verhoor. De beroepsgrond slaagt.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 30 december 20041 heeft overwogen, maakt een onrechtmatigheid in het voortraject de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Uit de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 20152 volgt dat van zwaarwegende belangen aan de kant van verweerder sprake kan zijn indien de vreemdeling daadwerkelijk op korte termijn kan worden uitgezet of het risico dat het voornemen tot uitzetting niet kan worden gerealiseerd onaanvaardbaar moet worden geacht.
6. De rechtbank stelt hierbij vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden, waarmee het onttrekkingsgevaar is gegeven. Voorts is eiser aangetroffen terwijl hij op onrechtmatige wijze probeerde Nederland uit te reizen voordat er een beslissing op zijn ingediende asielaanvraag is genomen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat een belangenafweging in het voordeel van verweerder dient uit te vallen.
Moet eiser als minderjarig worden beschouwd?
7. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij een alleenstaande minderjarige vreemdeling is en dat voorafgaande aan de inbewaringstelling geen leeftijdsschouw heeft plaatsgevonden.
8. Verweerder heeft in hoofdstuk C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) de procedure voor een leeftijdsschouw vermeld:

De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

één sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;
  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.
Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.
Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

het uiterlijk;

het gedrag;

de verklaringen;

eventuele andere relevante omstandigheden.”
9. De rechtbank stelt vast dat in het dossier is opgenomen een verslag van het gehoor aanmeldfase van 21 februari 2021, waarin is vermeld dat de IND-rapporteur heeft vastgesteld dat eiser evident meerderjarig is. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2021, waarbij twee AVIM-medewerkers hebben verklaard dat tijdens het bij eiser afgenomen identiteitsgehoor is gebleken dat eiser duidelijk meerderjarig moest zijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de procedure, aan de hand waarvan verweerder van meerderjarigheid van eiser is uitgegaan, op de in de Vc voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarom bij de inbewaringstelling van eiser uit mogen gaan van zijn meerderjarigheid. Voor het oordeel dat verweerder voorafgaande aan de inbewaringstelling opnieuw een schouw moet uitvoeren, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag. Bovendien dateert de schouw waarnaar verweerder verwijst van twee dagen vóór de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op de onrechtmatige ophouding bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 maart 2021
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.