2.10.[eiser] heeft, voor zover van belang, als getuige het volgende verklaard:
“1. U vraagt mij of ik mij bewust was van de financiële situatie van mijn zoon toen hij de stukken tekende. Nee.
2. U vraagt mij waarom destijds overeenkomsten van geldlening zijn getekend. Ik hoorde via familie dat de woning van mijn zoon verkocht zou worden in verband met geldproblemen. Ik wilde dat voorkomen omdat anders de naam [eiser] te grabbel zou worden gegooid. Ik dacht erover om zakelijke leningen aan mijn zoon te verstrekken. Hij had immers vermogen, namelijk een huis van 8 ton. Hij zou op die manier de leningen later kunnen terugbetalen.
3. U vraagt mij hoe die geldleningen tot stand zijn gekomen, omdat mevrouw [gedaagde 2] heeft verklaard dat zij nooit een overeenkomst heeft getekend. Ik had het druk, dus ik heb tegen mijn zoon gezegd dat hij de overeenkomsten moest opstellen. Die moesten hij en zijn vrouw tekenen en vervolgens bij mij afleveren in [woonplaats] . Als hij dat gedaan had, en alles was inhoudelijk in orde, zou ik de overeenkomst ook tekenen. Mijn dochter, [gedaagde 2] , was belast met de administratie. Zij verricht administratief werk op mijn boekhoudkantoor.(…)
5. U vraagt mij waarom sommige leningen in september 2011 nog een keer bevestigd zijn (productie 5 bij dagvaarding). Ik weet niet waarom die verklaring is opgesteld. Ik kan mij dat niet herinneren. Ik weet dat ik de bedragen op die verklaringen heb gecontroleerd aan de hand van mijn eigen stukken. De bedragen klopten, dus daarom vond ik het prima. Ik heb de verklaring niet zelf opgesteld, die moet van mijn zoon afkomstig zijn. Mijn dochter heeft de verklaring niet opgesteld. Zij was alleen belast met de betaalbaarstellingen. Zij houdt zich nooit bezig met opstellen van contracten.6. U wijst mij op de boedelbeschrijving met betrekking tot de nalatenschap van mijn overleden echtgenote (bijlage 2 bij uw brief van 2 november 2020) en u vraagt mij of ik heb overwogen na de daarin genoemde schenkingen opnieuw schenkingen te doen aan mijn zoon. (…) Na de laatste schenking, in 1996, heb ik niet meer overwogen om nog schenkingen aan mijn zoon te doen. Ik voeg hier aan toe dat mijn echtgenote en ik het schenkingsrecht voor mijn zoon hebben voldaan.
7. U vraagt mij waarom ik heb gewacht tot 2018 met het terugvragen van het geld. Ik heb dat al eerder gedaan. Ik heb hem gevraagd: waarop verkoop je je huis niet? Met de overwaarde kun je mij terugbetalen en daarnaast een redelijk huis kopen. Mijn voorstel viel niet in goede aarde, mijn schoondochter wilde dat niet. Ik heb toen een tweede voorstel gedaan. Ik heb mijn zoon gevraagd om een recht van hypotheek te vestigen op zijn woning ten gunste van mij. Dat voorstel viel evenmin in goede aarde. Maar betalingen op de leningen bleven uit. Mijn familie heeft mij toen gevraagd om af te zien van het verder vragen om aflossingen omdat mijn zoon werd geconfronteerd met deurwaarders. Dat, en de procedure die hij mij aandeed, is de reden geweest waarom ik in 2018 opnieuw ben gaan vragen om aflossing van de leningen.
8. U vraagt mij of ik bekend ben met de huidige financiële situatie van mijn zoon. Mijn zoon heeft een horecabedrijf, een limited. Mijn zoon is vermogend en maakt euro 100.000,- winst per jaar. Mijn zoon heeft mij dit zelf verteld, ik weet niet precies meer wanneer, maar het was voor 2018. Hij heeft mij toen verteld dat ik mij geen zorgen hoefde te maken, en dat ik mijn geld zou krijgen. Ik heb toen ook een uittreksel gehad van de Kamer van Koophandel. Aan de hand van die gegevens constateerde ik dat mijn geld niet verloren was. Na de procedure over de nalatenschap heb ik geen contact meer gehad met mijn zoon over zijn financiën.”