ECLI:NL:RBDHA:2021:7350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/2500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van deskundigenrapport en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich ziek had gemeld als gevolg van nek-, arm- en rugklachten. De rechtbank heeft de ingeschakelde neuroloog, prof. dr. P. Portegies, gevolgd in zijn oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. De deskundige had eiser uitgebreid gesproken en onderzocht, en alle klachten in kaart gebracht. De rechtbank oordeelde dat de deskundige voldoende gemotiveerd had waarom hij geen aanleiding zag om meer beperkingen of een urenbeperking aan te nemen. Eiser had het standpunt van de deskundige niet betwist, maar stelde dat de informatie van zijn behandelend neuroloog en huisarts meer gewicht moest krijgen, omdat deze rond de datum in geding was verkregen. De rechtbank vond echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenrapport, aangezien de deskundige ook de medische informatie van de behandelend artsen had betrokken in zijn beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat eiser met de geduide functies een inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies van verdiencapaciteit minder dan 65% bedraagt. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Bek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; afdeling bezwaar en beroep, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd met ingang van 5 oktober 2018 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser toe te kennen.
Bij besluit van 9 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Op 2 juli 2019 heeft eiser zijn beroepschrift aangevuld aan de hand van medische stukken.
Bij brief van 4 september 2019 heeft verweerder op deze stukken gereageerd.
Desgevraagd hebben beide partijen ermee ingestemd dat het beroep vanwege de maatregelen rondom het coronavirus schriftelijk wordt afgehandeld.
Bij brief van 29 december 2020 heeft de rechtbank neuroloog prof. dr. P. Portegies van het DC Expertise Centrum (hierna ook: de deskundige) benoemd om eiser te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 15 februari 2021 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 9 maart 2021 heeft verweerder op het rapport gereageerd.
Bij brief van 22 maart 2021 heeft eiser hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als loodgieter bij [B.V.] B.V. voor 38 uur per week. Op 27 januari 2016 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege nek-, rechterarm- en rugklachten. Met een aanvraag van 1 november 2017 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 23 januari 2018 heeft verweerder geweigerd met ingang van 24 januari 2018, einde wachttijd, een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Vervolgens is bij besluit van 29 januari 2018 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan eiser toegekend. Daarna heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2018. Dit bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 16 juli 2018 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2
Op 2 augustus 2018 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Eiser geeft aan dat de zenuwpijn nu ook uitstraalt naar zijn linkerarm, zijn benen en zijn gelaat. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA verricht. Het betreft een zogenoemde Amber-beoordeling, in welk verband
verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser 32% arbeidsongeschikt is er derhalve niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering met ingang van 5 oktober 2018. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat eiser per 5 oktober 2018 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dit standpunt is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 1 mei 2019 en de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 7 mei 2019.
3. Eiser voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat de verzekeringsarts b&b zijn fysieke klachten en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen onderschat heeft. Eiser heeft verdergaande beperkingen en is daardoor niet in staat de geduide functies te verrichten. Voorts voert eiser aan dat een urenbeperking van maximaal vier uur per dag en twintig uur per week op zijn plaats is. Dit blijkt uit de ervaringen die eiser heeft opgedaan tijdens het re-integratietraject bij de ex-werkgever en uit de verstrekte medische informatie van de behandelend neuroloog en huisarts. In deze medische stukken is namelijk steun te vinden voor het standpunt dat er aanleiding is voor het instellen van een medische urenbeperking op preventieve en energetische gronden. De verzekeringsarts b&b dient te motiveren waarom afweken wordt van de medische informatie van de behandelend sector, hetgeen hij niet gedaan heeft. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is het standpunt van de verzekeringsarts b&b onjuist en in strijd met hetgeen de huisarts en de neuroloog hebben verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser brieven van zijn behandelend neuroloog van 24 maart 2018, 27 november 2018 en
30 april 2019 en brieven van zijn behandelend huisarts van 11 januari 2019 en 25 juni 2019 overgelegd.
4. Ingevolge artikel 5 van de Wet WIA is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gedeeltelijk arbeidsgeschikt.
In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1°, van de Wet WIA in samenhang met artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA is bepaald dat, indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel (gedeeltelijk) arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
5. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder op goede gronden aan eiser een uitkering op grond van de Wet WIA heeft geweigerd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of bij eiser per 5 oktober 2018, de datum in geding, sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak ten opzichte van de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, de WIA-beoordeling per 24 januari 2018, en of eiser als gevolg van deze toegenomen beperkingen meer dan 35% arbeidsongeschikt is te achten per 5 oktober 2018.
6.1
Naar aanleiding van eisers melding van toename van arbeidsongeschiktheid heeft de primaire verzekeringsarts het dossier bestudeerd, waaronder de beschikbare medische informatie van de behandelend huisarts en neuroloog. Ook heeft de primaire verzekeringsarts eiser gezien op het spreekuur van 17 oktober 2018 en hem psychisch en lichamelijk onderzocht. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in het rapport van 17 oktober 2018. De primaire verzekeringsarts komt hierin tot de conclusie dat per
5 oktober 2018 sprake is van toegenomen klachten en beperkingen ten opzichte van de vorige WIA-beoordeling en dat deze het gevolg zijn van dezelfde ziekteoorzaak. Deze toegenomen beperkingen heeft de primaire verzekeringsarts vastgelegd in een (nieuwe) functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 17 oktober 2018. Volgens de primaire verzekeringsarts is eiser per 5 oktober 2018 belastbaar conform deze nieuwe FML.
6.2
De primaire arbeidsdeskundige heeft hierna onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 12 november 2018. Op basis van de FML van de primaire verzekeringsarts zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiser: Administratief medewerker notaris (SBC-code 532040), Archiefmedewerker SBC-code 315132) en Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Daarnaast zijn er reservefuncties geduid.
6.3
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Dit onderzoek bestond uit dossierstudie alsmede lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens de hoorzitting van 8 februari 2019. Van deze onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts b&b op 1 mei 2019 rapport uitgebracht. Naar aanleiding van zijn eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om af te wijken van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de primaire arts de nieuwe klachten, namelijk de klachten en beperkingen van de linkerarm en de pijnklachten in het gelaat, meegenomen in de beoordeling. Verder is naar aanleiding van de toegenomen klachten de FML aangepast. In deze FML zijn meer dan voldoende beperkingen opgenomen, aldus de verzekeringsarts b&b. Uit de in bezwaar ingebrachte informatie van de behandelend neuroloog en huisarts kan geconcludeerd worden dat er geen significante wijzigingen zijn opgetreden met betrekking tot de nek-, arm- en gelaatsklachten. Met de ophoging van de pijnmedicatie is ook rekening gehouden. Voor verdergaande beperkingen wordt, gelet op de ingebrachte medische informatie, en het eigen onderzoek geen aanleiding gezien. De medisch objectiveerbare klachten verklaren niet afdoende de forse klachten van eiser. Daarom ziet de verzekeringsarts b&b ook geen aanleiding voor een medische urenbeperking.
6.4
Vervolgens heeft verweerder een onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. De arbeidsdeskundige b&b heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage van 7 mei 2019. De arbeidsdeskundige heeft de functies Archiefmedewerker (SBC-code 315132) en Productiemedewerker (SBC-code 111180) laten vervallen, omdat eiser niet aan de vereisten voldoet. De functie Administratief medewerker notaris (SBC-code 532040) acht hij wel geschikt voor eiser. Ter vervanging van de twee vervallen functies heeft de
arbeidsdeskundige b&b nieuwe functies geduid: Transportplanner, medewerker bevrachting (SBC-code 484010) en Assemblage medewerker elektronische producten (SBC-code 267041). Volgens de arbeidsdeskundige b&b wordt eiser op basis hiervan 24,57% arbeidsongeschikt geacht.
6.5
In een aanvullende rapportage van 2 september 2019 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de in beroep verstrekte brief van de neuroloog van 30 april 2019 en de brief van de huisarts van 25 juni 2019. Volgens de verzekeringsarts b&b geeft deze medische informatie geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De door de huisarts en neuroloog gedane uitspraken over de belastbaarheid worden door de verzekeringsarts b&b ter kennisgeving aangenomen. Volgens de verzekeringsarts b&b gaan de huisarts en de neuroloog mee in de anamnestische klachten en de claim van eiser dat sprake is van verdergaande beperkingen, terwijl deze vanuit verzekeringsgeneeskundig perspectief niet gevolgd kunnen worden en bovendien niet onderbouwd zijn met medische feiten.
7.1
Gelet op de afwijkende visie die partijen hebben over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 5 oktober 2018, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een neuroloog als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daartoe prof. dr. P. Portegies, neuroloog, verzocht de rechtbank te adviseren. Daarbij heeft de rechtbank de deskundige verzocht gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vraag of de belastbaarheid van eiser op de datum in geding juist is vastgesteld door de verzekeringsartsen.
7.2
De deskundige heeft het dossier en de aanwezige medische informatie van de behandelend sector bestudeerd en eiser daarnaast tijdens het spreekuur op 2 februari 2021 (neurologisch) onderzocht. Uit het rapport van de deskundige volgt onder meer dat eiser thans kampt met persisterende klachten die passen bij “radiculair syndroom (zenuwwortelprikkeling) C6 rechts”. Volgens de deskundige leidt dit tot pijnklachten in de nek en pijn en tintelingen in de rechterarm tot in de hand. Deze pijnklachten treden met name op bij drukverhoging en zware fysieke arbeid en kunnen worden uitgelokt bij bepaalde bewegingen van de nek. De deskundige geeft aan dat eiser op de datum in geding, 5 oktober 2018, vergelijkbare klachten en afwijkingen had. Hoe ernstig de pijnklachten toen waren is moeilijk in te schatten, maar ook toen was er vooral hevige pijn bij zware fysieke arbeid en bij bepaalde bewegingen van het hoofd, aldus de deskundige. De deskundige merkt op dat hij, afgezien van het gevonden reflexverschil waarbij de bicepspeesreflex aan de rechter zijde niet opwekbaar is, hetgeen een bevestiging is van de wortelprikkeling C6, geen andere neurologische bevindingen heeft gedaan. Volgens de deskundige komen zijn bevindingen overeen met de bevindingen van de verzekeringsarts en hij ziet daarom geen aanleiding om meer en/of zwaardere beperkingen aan te nemen. De deskundige geeft verder aan dat bij een cervicaal radiculair syndroom het al dan niet aannemen van een urenbeperkingen afhankelijk is van de aard van de werkzaamheden en de ernst van de pijnklachten. Bij een cervicaal radiculair syndroom kan de pijn in de nek en arm zo hevig zijn dat werken überhaupt niet mogelijk is. Hoewel de deskundige de ernst van de pijnklachten in retrospectie niet goed kan beoordelen, leek hiervan bij eiser geen sprake te zijn op de datum in geding. De deskundige ziet dan ook geen aanleiding voor een urenbeperking.
8.1
Desgevraagd heeft verweerder gereageerd op het rapport van de deskundige. Verweerder geeft aan geen op- of aanmerkingen te hebben, aangezien de deskundige het standpunt van de verzekeringsartsen onderschrijft.
8.2
In reactie op het deskundigenrapport merkt eiser op dat nimmer door hem is betoogd dat sprake is van een volledige onmogelijkheid om te werken. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij maximaal vier uur per dag en 20 uur per week kan werken in lichte arbeid. Dit standpunt heeft eiser onderbouwd aan de hand van informatie van de neuroloog en huisarts. Eiser voert aan dat het begrijpelijk is dat de deskundige aangeeft dat het moeilijk te beoordelen is hoe de situatie op 5 oktober 2018 was, omdat het onderzoek door de deskundige ruim twee jaar later heeft plaatsgevonden. Volgens eiser dient derhalve bijzondere betekenis toe te komen aan de medische stukken van de huisarts en neuroloog. Hieruit blijkt namelijk dat er voldoende grond is voor het aannemen van een medische urenbeperking. Ook de praktijk wijst dit uit. Eiser is in juli 2019 24 uur per week gaan werken als conciërge en verricht lichte en afwisselende taken. Vanaf april 2020 is hij 32 uur per week gaan werken. Als hij zich meer inspant, nemen zijn klachten en beperkingen toe. Eiser heeft een wankele balans bereikt en presteert maximaal in arbeid. Meer zit er niet in, aldus eiser.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.1
Volgens vaste rechtspraak [1] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
9.2
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig acht. Hiertoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige eiser uitgebreid heeft gesproken en onderzocht en dat hij alle klachten van eiser in kaart heeft gebracht. De deskundige heeft voldoende duidelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om meer en/of zwaardere beperkingen en/of een urenbeperking aan te nemen. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat eiser het standpunt van de deskundige niet heeft betwist. Eiser vindt echter dat uitgegaan moet worden van de informatie van zijn behandelend neuroloog en huisarts, omdat het onderzoek van deze behandelaar rond de datum in geding plaatsvond. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenrapport, aangezien de deskundige ook kennis heeft genomen van de medische informatie van de neuroloog en de huisarts en deze informatie uitdrukkelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen grond om de deskundige niet te volgen in diens conclusies.
9.3
Gelet op de conclusies van het deskundigenrapport is de rechtbank van oordeel dat de beperkingen van eiser juist zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen. De rechtbank gaat dan ook uit van de beperkingen zoals deze in de FML van 17 oktober 2018 zijn vastgesteld en onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit.
9.4
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de – onder punt 6.4 genoemde – geduide functies.
9.5
Aangezien eiser met het vervullen van bovengenoemde functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies van verdiencapaciteit minder dan 65% bedraagt, heeft verweerder terecht geweigerd om per
5 oktober 2018 een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen.
10. Het beroep is ongegrond. De rechtbank komt daarom niet toe aan het door eiser gedane - voorwaardelijke - verzoek om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de door eiser geleden schade, indien het beroep gegrond wordt verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 13 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2829.