ECLI:NL:RBDHA:2021:7351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
NL21.3234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is, omdat Algerije niet langer als veilig land van herkomst wordt beschouwd, maar dat de vrees van eiser voor vervolging niet geloofwaardig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft gehad met zijn oom over een erfenis en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser inconsistent en summier heeft verklaard over de feiten en omstandigheden die zijn vrees onderbouwen. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser over de problemen met zijn oom ongeloofwaardig geacht, omdat hij niet in staat was om concrete details te geven over de aangiften die tegen hem zijn gedaan en de omstandigheden die hebben geleid tot zijn veroordelingen. De rechtbank heeft de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en heeft eiser een vertrektermijn van vier weken gegund, die aanvangt met de dag na verzending van de uitspraak. Tevens is het bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar komen te vervallen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3234

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

ProcesverloopBij besluit van 4 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Tevens heeft verweerder ambtshalve bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat aan hem evenmin uitstel tot vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Verder is eiser een vertrektermijn onthouden en is tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft als zaaknummer NL21.3235.
In reactie op een vraag van de rechtbank en de door eiser in beroep overgelegde stukken, heeft verweerder op 6 juli 2021 een deel van het bestreden besluit niet langer gehandhaafd en voor een deel aangevuld. Verweerder handhaaft niet langer het standpunt dat Algerije een veilig land van herkomst is en heeft overwogen dat daarmee de kennelijke ongegrondverklaring van eisers asielaanvraag komt te vervallen. Hiermee vervallen de verkorte vertrektermijn, alsmede het opgelegde inreisverbod eveneens. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet betekent dat de asielaanvraag van eiser ten onrechte is afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit van 4 maart 2021 te vernietigen en de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder verzoekt de rechtbank te bepalen dat de (ten onrechte onthouden) vertrektermijn van vier weken aanvangt met ingang van de dag na verzending van de uitspraak.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 9 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt in de eerste plaats ambtshalve dat het beroep ontvankelijk is. Verweerder heeft weliswaar ter zitting gesteld dat uit het systeem blijkt dat eiser op 3 juli 2021 met onbekende bestemming is vertrokken, maar – nog daargelaten dat de rechtbank voor sluiting van het onderzoek niet over een uitdraai van deze melding uit het systeem beschikt – gemachtigde van eiser heeft naar voren gebracht dat hij op maandag 5 juli 2021 nog telefonisch contact heeft gehad met eiser en dat eiser benieuwd is naar de uitkomst van zijn zaak. Verder heeft gemachtigde van eiser laten weten dat hij nog steeds contact kan krijgen met eiser. Onder deze omstandigheden houdt de rechtbank het erop dat eiser kennelijk nog steeds prijs stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep en dus procesbelang heeft.
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1981.
3. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. De vader van eiser is overleden in 1999. Hij liet een stuk grond na. Alle erfgenamen hadden recht op die grond. Eiser heeft na het overlijden van zijn vader problemen gekregen met zijn oom over dit stuk grond. De lap grond zou via loting verdeeld worden tussen eiser, zijn ooms, zijn broers en zussen en zijn tante. De oom van eiser heeft dit geweigerd omdat hij de grond voor zichzelf wilde hebben. Zijn oom wilde per se het stuk waar de vijgen en druiven op staan. Zes jaar later heeft eiser zijn oom hiermee geconfronteerd. Er ontstond een woordenwisseling en er werd gescholden. Zijn oom heeft vervolgens vijf mensen betaald om aangifte op valse gronden tegen eiser te doen. Zij beschuldigden eiser ervan dat hij hen had aangevallen en bestolen. Eiser werd thuis opgepakt door de politie en op het politiebureau geconfronteerd met degenen die hem hadden aangegeven. Hij werd door een rechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. Eiser heeft uiteindelijk maar dertien jaar vastgezeten, van 2005 tot en met 2018. De detentieomstandigheden waren slecht. Eiser kreeg niet genoeg te eten en werd geslagen. Zo werden bijvoorbeeld zijn benen vastgebonden en werd hij daarna met een voorwerp geslagen.
4. Na zijn vrijlating in 2018 is eiser door iemand met een mes aangevallen en in zijn been gestoken. Eiser is naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen. Op het bureau zat ook de man die hem gestoken had. Eiser werd door een politieagent weggestuurd. Hij kreeg te horen dat hij geen aangifte kon doen omdat hij een strafblad had.
Verder heeft eiser dat jaar zijn oom opnieuw geconfronteerd. De oom van eiser heeft toen wederom iemand omgekocht om tegen eiser valse aangifte te doen. Een man, wiens naam eiser niet kent, heeft beweerd dat eiser iets had met zijn vrouw. Hij beschuldigde eiser van seksuele aanranding in de openbare ruimte. Eiser werd hiervoor uiteindelijk veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en betaling van een boete. Eiser kreeg een maand gratie en kwam op 5 juli 2020, na elf maanden detentie, weer vrij. Hij ging weer terug naar zijn oom. Die zei dat hij eiser zou vermoorden of ervoor zou zorgen dat hij voor altijd achter de tralies zou verdwijnen. Zijn oom heeft vervolgens mensen op hem afgestuurd. Eiser kwam in het café mannen tegen die zeiden dat eiser de zaak van de grond maar niet wilde loslaten. Ze hebben hem aangevallen. Eiser kreeg een stomp in zijn maag en een klap met een zwaard op zijn hoofd en zijn arm. Hij heeft in het ziekenhuis zijn wonden laten behandelen. Diezelfde dag kwamen ze bij eiser aan de deur en riepen dat ze het huis volledig zouden afbranden en eiser zouden vermoorden. Ze hadden benzine, een lichtpistool en een zwaard bij zich. Eiser heeft met zijn broer en een buurjongen de politie gebeld. De politie kwam pas na lange tijd, de mannen waren toen al verdwenen. De moeder van eiser was heel erg bang geworden en zag als enige oplossing dat eiser het land zou verlaten. De volgende dag is eiser uit Algerije vertrokken. Hij is via Spanje, Frankrijk en België naar Nederland gereisd. Begin 2021 is hij hier aangekomen.
5. Eiser vreest bij terugkeer naar Algerije te worden vermoord of in de gevangenis te belanden. Er lopen momenteel nog drie strafzaken tegen hem in Algerije. Drie mensen hebben aangifte tegen hem gedaan vanwege een vechtpartij. Eiser heeft na zijn eerste vrijlating met drie verschillende mensen gevochten. De laatste vechtpartij vond plaats in 2019. Eiser is toen op de vuist gegaan met iemand met wie hij in de gevangenis had gezeten. Eiser is hiervoor door een rechter veroordeeld. Voor één zaak kreeg hij achttien maanden, voor de andere zaak twee maanden en voor de derde zaak kreeg hij twee jaar gevangenisstraf opgelegd. Hij is in 2019 in hoger beroep gegaan, maar omdat hij geen advocaat kon inschakelen is zijn verwachting dat het Hof het vonnis van de rechtbank zal volgen. Als eiser wordt opgepakt dan wordt hij gedetineerd.
6. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de problemen met zijn oom ten gevolge van de erfenis van zijn vader.
Het bestreden besluit van 4 maart 2021
7. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De problemen die eiser stelt te hebben gehad met zijn oom naar aanleiding van de erfenis van zijn vader, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. In dat verband werpt verweerder tegen dat eiser weliswaar documenten heeft overgelegd om zijn relaas te staven, maar dat dit fotokopieën betreffen en daarom niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Ofschoon deze documenten wel kunnen worden gezien als een begin van bewijsvoering, blijkt uit de vertalingen hiervan dat deze documenten enkel toezien op de eerdere veroordelingen van eiser. Hieruit volgt niet dat eiser problemen heeft met zijn oom. Eiser slaagt er dan ook niet in, aldus verweerder, om aan de hand van deze documenten zijn asielrelaas aannemelijk te maken nu de eerder veroordelingen in deze zaak niet ter discussie staan. Ook het overlijden van zijn vader staat niet ter discussie.
8. Verder heeft verweerder zich, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de personen die aangifte zouden hebben gedaan en op welke gronden dat is geweest. Tevens vindt verweerder dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de aangiften. Volgens verweerder maakt eiser ook op geen enkel wijze inzichtelijk hoe hij is veroordeeld op basis van valse aangiften. Daarnaast heeft eiser in de ogen van verweerder nagelaten om concreet en gedetailleerd te verklaren over de vechtpartijen die tot drie strafzaken zouden hebben geleid. Voorts acht verweerder onlogisch dat eiser eerst zes jaar na het overlijden van zijn vader in 1999 naar zijn oom zou zijn gegaan om het stuk land op te eisen, nu eiser ten tijde van het overlijden van zijn vader al achttien jaar oud was. Daarbij is verweerder van mening dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken waarom juist hij zo hard door zijn oom is aangepakt. Immers, blijkens de verklaringen van eiser heeft niet alleen hij, maar hebben ook de andere erfgenamen zijn oom geconfronteerd. In de optiek van verweerder is eiser er ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken waarom er tussen hem en zijn oom onenigheid zou zijn ontstaan over de verdeling van de grond. Verder heeft eiser wisselend verklaard over wanneer de personen bij hem thuis zouden zijn gekomen om hem te bedreigen. Volgens verweerder heeft eiser evenmin inzichtelijk gemaakt of hij hiervan al dan niet aangifte heeft gedaan.
9. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser afkomstig is uit Algerije. Verweerder beschouwt Algerije als een veilig land van herkomst. Hij wijst erop dat hij in zijn brief van 11 oktober 2016 aan de Tweede Kamer Algerije heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Op 11 juni 2018 en op 30 september 2020 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. In deze herbeoordelingen is geconcludeerd dat de aanwijzing dat Algerije een veilig land van herkomst is, wordt voortgezet. Er gelden drie uitzonderingen, te weten: LHBTI’s, personen die via (online) media kritiek hebben uitgeoefend op de autoriteiten en personen die een ander geloof dan de islam aanhangen of zich niet conformeren aan de Sunni stroming binnen de islam en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden.
10. Gelet op deze aanwijzing neemt verweerder aan dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit Algerije aldaar niet te vrezen hebben voor problemen welke verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er niettemin aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk de verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hiertoe overweegt verweerder dat eisers verklaringen over de problemen met zijn oom niet geloofwaardig zijn geacht. Verder wordt erop gewezen dat eiser documenten had in zijn land van herkomst, te weten een identiteitskaart, en dat uit zijn verklaringen naar voren komt dat hij onderdak en toegang tot onderwijs. Naar de mening van verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er, indien er zich problemen voordien, voor hem geen mogelijkheid bestaat om hiertegen de bescherming van de Algerijnse autoriteiten in te roepen.
De aanvullende reactie van verweerder van 1 juli 2021
11. Verweerder heeft de rechtbank en eiser in reactie op de vraag van de rechtbank of hij Algerije nog steeds als veilig land van herkomst aanmerkt, op 1 juli 2021 bericht dat hij Algerije niet langer beschouwt als veilig land van herkomst. Hij verwijst hiertoe naar zijn brief van 11 juni 2021 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Verweerder laat weten dat daarmee ook de basis voor kennelijk ongegrondverklaring van eisers asielaanvraag vervalt. Hiermee vervallen eveneens de verkorte vertrektermijn, alsmede het inreisverbod, aldus verweerder.
12. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat dit niet betekent dat de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond. Verweerder blijft van mening dat hij eisers asielmotieven terecht niet geloofwaardig heeft geacht en verwijst daarbij in de eerste plaats naar het bestreden besluit van 4 maart 2021 en het voornemen dat daar deel van uitmaakt. Voor wat betreft de door eiser in beroep overgelegde afspraakbevestiging en een briefje met daarop genoteerde medicijnen, merkt verweerder op dat, los van het feit dat die stukken niet leesbaar zijn, hiermee nog niet aannemelijk is gemaakt dat hij daadwerkelijk psychische problemen heeft en evenmin dat deze psychische problemen interfereerden met zijn vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren ten tijde van zijn gehoren. Verweerder wijst er daarbij op dat eiser in zijn gehoor bij de politie verklaarde: “Ik heb een goede gezondheid, ik gebruik wel medicijnen voor een handbreuk van 3 jaar geleden.” Ook tijdens het gehoor veilig land van herkomst verklaarde eiser dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Maar ook, als er al vanuit zou worden gegaan dat eiser voor of tijdens het gehoor medicijnen gebruikte die als bijwerking ‘geheugenverlies’ en ‘vergeetachtigheid’ hebben, dan is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor niet consistent en coherent heeft kunnen verklaren over de door hem gestelde gebeurtenissen. Verweerder ziet in de overgelegde (onleesbare) stukken dan ook geen reden om niet langer van eisers gehoren uit te gaan of om eisers verklaringen om die reden alsnog geloofwaardig te achten.
13. De overige door eiser in beroep overgelegde stukken doen in de optiek van verweerder evenmin iets af aan zijn conclusie dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Nog los van het feit dat de overgelegde stukken kopieën betreffen, waardoor de echtheid niet kan worden vastgesteld, heeft eiser hiermee nog altijd niet (de link met) de angst voor zijn oom aannemelijk gemaakt. Als op grond van de overgelegde stukken al aangenomen zou worden dat eiser is veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf, is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat dit ten onrechte is gebeurd, dat dit is gebeurd op basis van valse aangiftes en dat eiser op grond van deze veroordeling bij terugkeer (wederom) heeft te vrezen voor zijn oom. Volgens verweerder heeft eiser met het overleggen van deze stukken de tegenstrijdigheden niet weggenomen en evenmin aannemelijk gemaakt waarom hij zo summier en vaag heeft verklaard. Gelet hierop is verweerder van mening dat hij de verklaringen van eiser over diens oom en de problemen die daaruit voortgevloeid zouden zijn, op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht en dat de aanvraag terecht is afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
14. Verweerder wijst er daarbij voorts op de algehele situatie niet zodanig is dat asielzoekers uit dat Algerije zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Verwezen wordt naar het algemeen ambtsbericht van Algerije van 2005, het (Duits) algemeen ambtsbericht van 11 juli 2020 alsmede naar de bijlage bij de brief van 11 juni 2021 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Volgens verweerder dient eiser dus aannemelijk te maken dat er voor hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Naar de mening van verweerder is eiser hierin niet geslaagd, nu zijn relaas ongeloofwaardig is geacht.
15. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder overweegt dat in Algerije geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Algerije aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van geweld. Hij verwijst daarbij onder meer naar het (Duits) algemeen ambtsbericht van 11 juli 2000 en de bijlage bij zijn brief van 11 juni 2021.
16. Nu verweerder van mening is dat hij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000, verzoekt verweerder de rechtbank, conform de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2999), het beroep gegrond te verklaren, het besluit te vernietigen, en met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder vraagt de rechtbank vervolgens te bepalen dat de (ten onrechte onthouden) vertrektermijn van vier weken aanvangt met ingang van de dag na verzending van de uitspraak aanvangt.
Het standpunt van eiser
17. Eiser is van mening dat hij zijn relaas met stukken heeft onderbouwd. Bij zijn zienswijze heeft hij een overlijdensbewijs van zijn vader ingebracht. In zijn aanvullend beroepschrift is hiervan een vertaling overgelegd. Door verweerder wordt het overlijden van zijn vader niet betwist, zodat er wel degelijk een erfgeschil tussen hem en zijn oom zou kunnen zijn over het verdelen van een stuk grond. Hij heeft duidelijk toegelicht waarom zijn oom per se het stuk met de vijgen en dadels wilde hebben. Het stuk dat zijn oom claimt is meer waard. Hierdoor wordt hij, eiser, benadeeld en is onenigheid tussen hem en zijn oom ontstaan. Zijn oom wil geen medewerking verlenen aan de verdeling. Eiser is het er daarom niet mee eens dat verweerder zich op het standpunt stelt dat hij er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken waarom er onenigheid is over die verdeling en hem tegenwerpt dat hij niet eerder over de verschillende delen van de grond heeft verklaard.
18. Daarnaast is eiser van mening dat hij met verschillende documenten (met vertaling) heeft onderbouwd dat hij gedetineerd is geweest en dat zijn zaak door de rechtbank in Skikda, zijn woonplaats, is behandeld. Eiser wijst erop dat op meerdere documenten zijn gevangenisnummer terugkomt. Volgens eiser kan uit de documenten worden afgeleid dat hij juiste informatie heeft gegeven over zijn verleden en over de periodes waarin hij problemen met zijn oom en de Algerijnse autoriteiten kreeg. Daarbij voert eiser aan dat hij tijdens zijn gehoor ook heeft verklaard een opleiding tijdens detentie te hebben gevolgd, hetgeen hij eveneens schriftelijk heeft onderbouwd.
19. Verder betwist eiser dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Hij heeft problemen met zijn oom en diens familie, waaronder diens kinderen. Dat hij geen namen kan noemen van de mensen die aangifte tegen hem hebben gedaan, heeft te maken met zijn psychische gesteldheid. Wegens de jarenlange detentie heeft hij zowel lichamelijke als psychische klachten. Hij heeft tijdens het gehoor al verklaard dat hij medicatie kreeg om zo rust in zijn hoofd te krijgen. Aangezien hij jarenlang gedetineerd is geweest, is eiser van mening dat hij aannemelijke redenen heeft omtrent het hebben van medische problemen en de daaraan gekoppelde vergeetachtigheid. Eiser overlegt een afspraak bevestiging bij GZA op 8 maart 2021 om 14.00 uur. Hij heeft een afspraak bij een arts voor, onder andere, zijn psychische problematiek. Eiser gebruikt dagelijks 40 milligram Diazepam en 500 milligram Lyrica voor zijn medische klachten. Het middel Lyrica kan vergeetachtigheid als bijwerking hebben.
20. Eiser bestrijdt eveneens dat de (drie) vechtpartijen waarover hij heeft verklaard, ongeloofwaardig zijn. Hij heeft daarover consequent geantwoord op vragen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Hij heeft over die vechtpartijen ook een naam genoemd, die van Zbaghdi Arbo. Eiser is vanwege de lange detentie met dergelijke vechtpartijen in aanraking gekomen, aangezien het in zijn hoofd niet goed zit.
21. Voorts betwist eiser dat hij wisselend heeft verklaard over het verloop van de dag dat hij op 23 december 2020 is aangevallen. Er kan een duidelijke tijdlijn worden gemaakt. Hij is op die dag aangevallen en mishandeld om vervolgens naar het ziekenhuis te gaan wegens zijn verwondingen. Op diezelfde dag is hij naar zijn woning gegaan en zijn zijn aanvallers naar zijn woning gekomen. Eiser heeft toen diezelfde avond de politie gebeld, die veel later is gearriveerd. De volgende ochtend is hij uit zijn woning vertrokken en heeft hij Algerije verlaten.
22. Eiser is, gelet op de problemen waarmee hij mee te maken heeft gehad, van mening dat hij bij een terugkeer naar Algerije in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De beoordeling
23. Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij besluit van 4 maart 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Een afwijzing als kennelijk ongegrond behelst tevens een afwijzing als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Uit artikel 32, tweede lid, van richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) leidt de rechtbank namelijk af dat de lidstaten alleen tot kennelijk ongegrondverklaring van het verzoek kunnen besluiten nadat is vastgesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:3716). In lijn hiermee heeft verweerder blijkens het bestreden besluit van 4 maart 2021 ook eerst beoordeeld of eisers aanvraag voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 in aanmerking komt of ongegrond is in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
24. Nadat eiser beroep heeft ingesteld, heeft verweerder bericht dat hij het bestreden besluit van 4 maart 2021, voor zover daarbij eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond is verklaard, hem een vertrektermijn is onthouden en hem een inreisverbod voor de duur van 2 jaar is opgelegd, niet langer handhaaft. Gelet op deze tegemoetkoming ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit van 4 maart 2021, dat niet door verweerder is ingetrokken, te vernietigen.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Verweerder heeft het bestreden besluit immers niet (deels) expliciet ingetrokken en daarvoor een (gedeeltelijk) nieuw besluit in de plaats gesteld. Dat verweerder het besluit van 4 maart 2021 niet heeft ingetrokken, blijkt uit het verzoek van verweerder om het beroep gegrond te verklaren en dat besluit te vernietigen. Bovendien heeft verweerder de rechtbank verzocht de rechtgevolgen van dát besluit in stand te laten. Daarbij verwijst verweerder in zijn schriftelijke reactie voor wat betreft de geloofwaardigheidsbeoordeling naar het besluit van 4 maart 2021, en het voornemen dat daar deel van uitmaakt. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, te weten het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar vanwege het onthouden van een vertrektermijn (artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000), in principe nog zouden gelden als de rechtbank die in stand zou laten. Dit terwijl verweerder thans van mening is dat dit niet langer kan worden gehandhaafd. Bovendien heeft verweerder de rechtbank in zijn schrijven van 1 juli 2021 verzocht om te bepalen dat de (ten onrechte onthouden) vertrektermijn van vier weken aanvangt met ingang van de dag na verzending van de uitspraak. Dit betekent dat verweerder de rechtbank vraagt om zelf een ander rechtsgevolg te verbinden aan het (vernietigde) besluit, hetgeen niet mogelijk is als hij de rechtbank tevens verzoekt de (oorspronkelijke) rechtsgevolgen in stand te laten.
26. De rechtbank ziet wel aanleiding om met inachtneming van verweerders beoordeling van het asielrelaas op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aanvraag, zoals verweerder ook heeft aangegeven, te worden afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Daartoe wordt het volgende overwogen.
27. Voor zover eiser heeft willen betogen dat hij niet concreet, consistent en gedetailleerd heeft kunnen verklaren omdat hij medicijnen gebruikt, is hij daarin niet geslaagd. De stukken (producties) die eiser in dat verband heeft ingebracht bij zijn beroepsgronden zijn onleesbaar. Voor zover eiser stelt dat hij het middel Lyrica gebruikt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt sinds wanneer hij dat middel gebruikt en of hij dat middel heeft gebruikt vlak voor zijn gehoor. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat dit middel bij hem als bijwerking geheugenverlies heeft en op het moment van belang interfereerde met zijn vermogen om concreet, consistent en gedetailleerd te verklaren. Het verslag van het gehoor biedt daar geen aanknopingspunten voor. Evenmin heeft eiser nog nadere stukken ingebracht van nadat hij op 8 maart 2021 een afspraak met GZA zou hebben gehad.
28. De stelling van eiser dat verweerder hem langer en uitgebreider zou hebben gehoord als Algerije op dat moment al niet meer zou zijn aangemerkt als veilig land van herkomst, kan niet worden gevolgd. Eiser is tijdens het gehoor in de gelegenheid gesteld om zijn asielmotieven kenbaar en aannemelijk te maken. Uit het verslag van gehoor kan geenszins worden opgemaakt dat er geen oog was voor de problemen die eiser stelt in Algerije te hebben ondervonden. Evenmin is gebleken dat eiser is onderbroken of de mond is gesnoerd toen hij zijn verhaal wilde doen. Verder kan uit de later door eiser ingebrachte stukken, zoals zijn zienswijze, niet worden afgeleid dat hij meer had willen en kunnen verklaren dan wat hij al bij zijn gehoor naar voren heeft gebracht. Eiser heeft juist bij herhaling gestelde vragen niet kunnen beantwoorden omdat hij naar eigen zeggen het antwoord eenvoudigweg niet weet.
29. Uitgaande aldus van de verklaringen die bij dat gehoor zijn afgelegd, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de door eiser gestelde onenigheid met zijn oom naar aanleiding van een erfenis en de problemen die daaruit voortgevloeid zouden zijn, niet geloofwaardig zijn. Ofschoon eiser een overlijdensakte van zijn vader heeft overgelegd, heeft hij geen stukken ingebracht inzake de gestelde erfenis, het geërfde stuk grond of correspondentie tussen hem en zijn familieleden aangaande het stuk grond. Eiser geeft geen reden(en) waarom hij bedoelde documenten niet kan overleggen. Dit klemt temeer, nu hij stelt dat de oorzaak van alle problemen waardoor hij zijn land heeft moeten verlaten gelegen zijn in de onenigheid die hij met zijn oom zou hebben gehad over de verdeling van de grond die zou zijn geërfd. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om de kern van zijn relaas met stukken te onderbouwen.
30. Bovendien is verweerder niet ten onrechte de mening toegedaan dat eiser onlogische verklaringen heeft afgelegd over hoe het conflict met zijn oom zou zijn ontstaan. Uit de verklaringen van eiser en het overgelegde afschrift van overlijdensakte volgt dat zijn vader in 1999 is overleden. Eiser heeft geen bevredigend antwoord gegeven op de vraag waarom hij pas zes jaar later zijn oom voor het eerst zou hebben benaderd voor het stuk grond en dat niet meteen heeft gedaan. De verklaring van eiser dat hij daar in 1999 nog te jong voor was, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd, nu eiser ten tijde van het overlijden van zijn vader al achttien jaar oud was. Hoe dan ook, eiser heeft geen afdoende verklaring waarom hij daarmee zou hebben gewacht tot zijn vierentwintigste. Dit klemt temeer, omdat eiser ook niet kan uitleggen waarom de overige erfgenamen de oom van eiser dan niet eerder hebben geconfronteerd.
31. Verder kan de rechtbank verweerder volgen in diens standpunt dat eiser evenmin aannemelijk heeft kunnen maken waarom juist hij zo hard zou zijn aangepakt door zijn oom. De verklaring van eiser dat hij zo werd benadeeld omdat hij naar zijn oom toe is gegaan, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Blijkens de verklaringen van eiser heeft niet alleen hij, maar hebben ook de andere erfgenamen zijn oom geconfronteerd (pagina 9 van het rapport gehoor). Niet valt dan ook in te zien dat alleen eiser problemen zou hebben met zijn oom. Daarbij is door eiser niet inzichtelijk gemaakt waarom er tussen hem en zijn oom onenigheid is ontstaan over de verdeling van de grond. Eiser heeft verklaard dat zijn oom het stuk grond wil hebben waar vijgen en druiven op staan en eiser wil een stuk grond hebben om er bijvoorbeeld een winkel op te openen. Niet ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet gevolgd kan worden waarom de erfgerechtigden onderling er niet uit zouden komen om het stuk grond te verdelen, nu zij kennelijk een andere bestemmingen voor de grond voor ogen hadden. De verklaring van eiser, dat het stuk grond dat zijn oom claimt meer waard is, zodat hij daardoor benadeeld wordt, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Nog daargelaten dat eiser eerst in de zienswijze begint over de waarde van de grond, valt dit zonder nadere toelichting niet te volgen. Voor zover eiser bedoelt dat het stuk grond dat de oom claimt meer waard is omdat er vijgen en druiven op staan, maakt zulks nog niet duidelijk waarom eiser dit stuk grond zou willen hebben als hij er toch andere plannen mee heeft.
32. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over de personen die aangifte tegen hem zouden hebben gedaan en op welke gronden er aangifte tegen hem is gedaan. Blijkens het proces-verbaal van politie van
17 februari 2021 heeft eiser daar verklaard dat het niet zijn oom, maar zijn neven waren die het niet eens waren met de verdeling van het land en een list hebben bedacht. Tijdens het gehoor heeft eiser evenwel verklaard dat zijn oom het stuk land niet wilde verdelen en dat hij mensen heeft omgekocht om aangiften tegen hem in te dienen. Bovendien heeft eiser op 17 februari 2021 ten overstaan van de politie verklaard dat één neef de valse aantijging heeft gedaan dat eiser hem met een mes had bedreigd en een ander neef de valse aantijging had gedaan dat eiser bij hem had ingebroken. Echter, tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat niet zijn neven maar vijf (andere) personen aangiften tegen hem hebben gedaan wegens aanvallen en diefstallen en dat een persoon aangifte heeft gedaan wegens aanranding van zijn vrouw. Eiser geeft geen plausibele verklaring voor de verschillende verklaringen. Voor zover al aangenomen dient te worden dat eiser al ten tijde van het proces-verbaal en het gehoor het medicijn Lyrica gebruikte en hierdoor vergeetachtig was, verklaart dat nog niet waarom hij bij die verschillende gelegenheden iets anders naar voren heeft gebracht. Uit het proces-verbaal en de verslaglegging van het gehoor blijkt niet dat eiser het zich niet kan herinneren.
33. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen over de aangiften vaag en summier zijn, Allereerst blijkt uit zijn verklaringen niet wat het verband dan wel de relatie is tussen deze personen en zijn oom. Verweerder mocht in alle redelijkheid van eiser verwachten dat hij gedetailleerder zou hebben kunnen verklaren waar eiser het op baseert dat zijn oom deze (onterechte) aangiften heeft geïnitieerd. Van eiser mocht ook worden verwacht dat hij op zijn minst een aantal personen bij naam of toenaam had kunnen noemen, die (valse) aangifte tegen hem zouden hebben gedaan waardoor hij is veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Zeker, nu hij blijkens zijn verklaringen op het politiebureau is geconfronteerd met deze personen én er een strafzaak heeft plaatsgevonden waarbij ongetwijfeld de namen zijn genoemd. Eiser heeft niet verweerders standpunt weersproken, dat niet valt in te zien om welke reden eiser niet alsnog contact heeft opgenomen met zijn toenmalige advocaat of familieleden om deze namen te achterhalen. Aangezien het de kern van eisers relaas betreft mocht verweerder van eiser verlangen dat hij zich zou meer zou hebben ingespannen om de namen van de personen te achterhalen die (mede) verantwoordelijk zouden zijn voor een onterechte gevangenisstraf van vijftien jaar.
34. Het vorenstaande geldt evenzeer voor de persoon die, naar zeggen van eiser, later onterecht aangifte zou hebben gedaan van aanranding van zijn vrouw. Ook in dit verband heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser blijft steken in summiere verklaringen en op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er een verband bestaat tussen de (valse) aangifte en zijn oom. Zoals verweerder terecht opmerkt, is uit de verklaringen van eiser niet gebleken hoe zijn oom deze persoon heeft gevonden en hoe hij deze persoon bereid heeft gevonden om valse aangifte te doen. Daarnaast dient te worden geconstateerd dat eiser evenmin de naam van deze persoon kan noemen, hetgeen de plausibiliteit van zijn verklaringen niet ten goede komt. Daarbij is verweerder niet ten onrechte van mening dat eiser op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij is veroordeeld op basis van valse aangiften. Afgaande op eisers verklaringen zouden meerdere personen valse aangiften hebben gedaan, heeft er vervolgens een strafzaak plaatsgevonden en werd hij bijgestaan door een advocaat. Verweerder mocht van eiser verlangen dat hij concreter en gedetailleerder kon verklaren hoe die (gestelde) valse aangiften hebben geleid tot een gevangenisstraf van respectievelijk vijftien jaar en elf maanden.
35. Met de vertaalde fotokopieën over de eerste strafzaak heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat zijn oom achter zijn veroordeling tot vijftien jaar gevangenisstraf zit. Integendeel, nu eiser beweert dat zijn oom mensen heeft ingehuurd om ervoor te zorgen dat hij, eiser, via valse aangiften achter de tralies zou belanden, terwijl uit het vonnis uit 2006 blijkt dat eiser samen met drie andere verdachten is veroordeeld wegens het misdrijf van oprichting van een criminele organisatie en diefstal is samenhang met de omstandigheden van vereniging en geweldpleging. Op geen enkele wijze valt in te zien waarom de oom van eiser mensen zou hebben omgekocht om ook nog drie andere mensen ten onrechte in staat van beschuldiging te stellen als hij enkel een conflict zou hebben gehad met eiser.
36. Mede in het licht van het vorenstaande heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig kunnen achten dat de oom van eiser achter de gebeurtenissen in december 2020 zou hebben gezeten die voor eiser de directe aanleiding zouden hebben gevormd om Algerije te verlaten. Los daarvan heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser daarover niet consistent heeft verklaard. Eiser stelt weliswaar dat er sprake is van een duidelijk tijdpad, maar ziet daarbij over het hoofd dat hij over de data waarop een en ander zich zou hebben voltrokken, wisselend heeft verklaard. Verweerder wijst er terecht op dat eiser in eerste instantie heeft verklaard dat hij op 23 december 2020 in een café is mishandeld en met een zwaard is geslagen en dat diezelfde personen dezelfde dag bij hem thuis zijn gekomen (pagina 8 rapport gehoor). Daarna heeft eiser verklaard dat dezelfde mensen een dag later, op 24 december 2020 bij hem thuis zijn gekomenen hem opnieuw hebben bedreigd (pagina 11, tweede alinea, rapport gehoor), om daarna te verklaren dat dezelfde personen wél op 23 december 2020 bij hem thuis zijn geweest (pagina 11, derde alinea, rapport gehoor). Vervolgens heeft eiser weer verklaard dat hij op 24 december thuis is belaagd om vervolgens weer te verklaren dat hij op 23 december 292 is belaagd. Deze wisselende verklaringen zijn des te opvallender nu hij enerzijds heeft verklaard dat hij op 24 december 2020 om zes uur ’s ochtends zijn woonplaats heeft verlaten en anderzijds heeft verklaard dat hij op 25 december uit zijn woonplaats is vertrokken (pagina 6 rapport gehoor). Later heeft eiser deze verklaring weer gewijzigd en gezegd dat hij op 25 december Algerije heeft verlaten. (pagina 14 rapport gehoor). Bovendien heeft eiser wisselend verklaard over de mishandeling en het incident met het zwaard. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij is geslagen met een zwaard en heeft daaraan vervolgens toegevoegd dat hij ook is geslagen met een kapmes (pagina 11 rapport gehoor). Verweerder wijst er terecht op dat eiser later heeft verklaard dat hij eerder aangevallen is geweest met een zwaard om vervolgens weer te verklaren dat hij was aangevallen met een mes (Pagina’s 13 en 14 rapport gehoor). Deze inconsistenties klemmen temeer nu eiser de gestelde behandeling van zijn wonden in een ziekenhuis niet met stukken heeft onderbouwd.
37. Eiser heeft daarnaast nog melding gemaakt van drie vechtpartijen waarbij hij betrokken zou zijn geweest na zijn eerste vrijlating. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat die vechtpartijen rechtstreeks in verband staan met de problemen die hij stelt te hebben met zijn oom. Eiser probeert slechts indirect zijn oom de schuld hiervan te geven, omdat hij door zijn oom in de gevangenis zou zijn beland waardoor het soms niet goed zit in zijn hoofd en hij voor iets kleins al op de vuist gaat. De stelling van eiser dat hij voor die vechtpartijen is veroordeeld heeft hij niet onderbouwd. Dit klemt temeer nu eiser daarover niet gedetailleerd heeft verklaard en niet consistent is over of hij van die vechtpartijen aangifte heeft gedaan of niet. Daarbij blijkt ook niet of de gestelde vonnissen onherroepelijk zijn geworden. Het betreft hier dus sowieso, afgezien van de geloofwaardigheid daarvan, een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij om die reden bij terugkeer een reëel en voorzienbaar risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat eiser niet heeft gesteld dat hij destijds vanwege die vechtpartijen door de Algerijnse autoriteiten op een dergelijke onmenselijke wijze is behandeld. Daarbij heeft eiser ook niet gesteld dat hij bij de rechter in eerste aanleg een oneerlijk proces heeft gehad.
Zelf in de zaak voorzien
38. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De rechtbank wijst de asielaanvraag van eiser af als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Eiser komt evenmin in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, hetgeen hij ook niet heeft bestreden.
Dit houdt in dat uitspraak heeft te gelden als een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000 en dat de vertrektermijn ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 vier weken bedraagt. Deze vertrektermijn vangt aan met ingang van de dag na verzending van deze uitspraak.
39. Voor de duidelijk overweegt de rechtbank nog dat het bestreden besluit is vernietigd en dat daarmee ook het bij dat besluit opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar komt te vervallen. De rechtbank ziet – ex nunc toetsend – geen aanleiding om op een andere grond een inreisverbod op te leggen.
40. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de termijn voor het indienen van een eventueel hoger beroepschrift, gelet op artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, vier weken bedraagt.
Proceskostenveroordeling
41. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000;
- bepaalt dat eiser een vertrektermijn wordt gegund van vier weken die aanvangt met ingang van de dag na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 juli 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.