ECLI:NL:RBDHA:2021:7391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/5615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en paspoortvereiste

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Guinese vrouw geboren in 1952, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan het paspoortvereiste en er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar dochter.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris een te strenge toets heeft gehanteerd en belangrijke feiten niet heeft meegenomen in de belangenafweging. Tijdens de zitting op 1 juni 2021, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, is het onderzoek per Skypeverbinding uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door eiseres niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op het Bureau Medische Advisering (BMA)-advies voordat het bestreden besluit werd genomen. Desondanks heeft de rechtbank het gebrek gepasseerd, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen op basis van het paspoortvereiste. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen paspoort kan verkrijgen van Guinee. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Tevens moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Brouwer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van Iwaarden).

Procesverloop

In het besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning voor het doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ’ afgewezen.
In het besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Koné. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1952 en heeft de Guinese nationaliteit. Zij heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Zij beoogt verblijf bij haar dochter.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Eiseres komt op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in aanmerking voor vrijstelling van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres komt echter niet in aanmerking voor de gevraagde vergunning nu niet is gebleken dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter. Er is daarom geen sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarnaast voldoet eiseres ook niet aan het paspoortvereiste. Ook hierom wordt de aanvraag afgewezen. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten aanzien van het bestaan van ‘
more than normal emotional ties’ een onjuiste, te strenge toets heeft gehanteerd. Daarnaast zijn belangrijke feiten en omstandigheden met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie niet meegenomen in de belangenafweging. Voorts is eiseres niet in de gelegenheid gesteld om het BMA [2] -advies te weerleggen. Verweerder heeft zich ten aanzien van het BMA-advies ook niet aan zijn vergewisplicht gehouden. Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
4. Verweerder handhaaft zijn standpunt in beroep.
Artikel 8 EVRM aanvraag
Wat zijn de regels?
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Vw, voor zover hier van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
[…]
g. de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
6. Elk van de in dit artikellid genoemde gronden kunnen op zichzelf een afwijzing dragen. De rechtbank zal allereerst ingaan op het onder b genoemde paspoortvereiste.
7. Op grond van artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
8. Gelet op de bewoordingen van dit artikel komt verweerder beoordelingsruimte toe bij de vraag of eiseres heeft aangetoond dat zij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een paspoort. De rechtbank kan daarom slechts terughoudend toetsen. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder het paspoortvereiste in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen omdat eiseres al niet aan het paspoortvereiste voldoet. In bezwaar noch in beroep heeft eiseres een standpunt ingenomen over de afwijzing van de aanvraag op grond van het paspoortvereiste. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij geen paspoort kan verkrijgen van Guinee of dat zij door de Guinese autoriteiten niet of niet meer in het bezit van een paspoort kan worden gesteld. De enkele stelling ter zitting dat de identiteit en nationaliteit van eiseres bij verweerder bekend zijn, kan – wat daar verder ook van zij – niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] . Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de aanvraag ook op de overige afwijzingsgronden afgewezen had kunnen worden. De overige gronden van beroep in dit kader behoeven daarom geen bespreking.
Uitstel van vertrek
Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld?
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte eiseres niet in de gelegenheid heeft gesteld om op het BMA-advies te reageren voordat het bestreden besluit werd genomen. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft in de beroepsfase alsnog de gelegenheid gehad om op het BMA-advies te reageren, hetgeen zij ook heeft gedaan.
Wat zijn de regels?
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies. [4] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling [5] dat verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Eiseres kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Verder kan zij met stukken van haar behandelaars de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er voldoende van vergewist dat het BMA-advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het BMA bij het opstellen van het advies gebruik heeft gemaakt van de beschikbare medische informatie over eiseres. Uit het BMA-advies volgt dat eiseres weliswaar medische problematiek kent maar dat de noodzakelijke behandeling aanwezig is in Guinee. Eiseres zal dan ook niet in een medische noodsituatie komen te verkeren op korte termijn. Eiseres heeft geen contra-expertise heeft overgelegd waarmee zij de inhoudelijke juistheid van het BMA-advies betwist. Weliswaar is door het BMA geen onderzoek gedaan naar mantelzorg, maar zorg zoals gegeven bij mantelzorg is in Guinee aanwezig in zorginstelling ‘Clinique Pasteur’ in Conakry. De stelling dat uit telefonisch contact met de zorginstelling is gebleken dat zij geen Parkinson behandelen en uitsluitend fysiotherapie aanbieden, is geen concreet aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. Nog daargelaten dat het telefonisch contact niet met stukken is onderbouwd, gaat het er niet om of de zorginstelling Parkinson behandelt, maar of zij de zorg kunnen bieden zoals gegeven bij mantelzorg. De stelling dat uit telefonisch contact met de apotheek en zorginstelling blijkt dat er een medicatietekort is, biedt evenmin een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het BMA-advies nu deze stelling niet nader is onderbouwd. Verweerder heeft evenmin de mogelijkheid van het reisvereiste van fysieke overdracht hoeven onderzoeken. Uit het BMA-advies blijkt namelijk al dat de fysieke overdracht mogelijk is aan ‘Clinique Pasteur’ en niet is gebleken dat de benodigde voort te zetten behandeling daar niet beschikbaar is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1594.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598.
5.Onder meer de Afdelingsuitspraken van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, en