In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Guinese vrouw geboren in 1952, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan het paspoortvereiste en er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar dochter.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris een te strenge toets heeft gehanteerd en belangrijke feiten niet heeft meegenomen in de belangenafweging. Tijdens de zitting op 1 juni 2021, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, is het onderzoek per Skypeverbinding uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door eiseres niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op het Bureau Medische Advisering (BMA)-advies voordat het bestreden besluit werd genomen. Desondanks heeft de rechtbank het gebrek gepasseerd, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen op basis van het paspoortvereiste. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen paspoort kan verkrijgen van Guinee. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Tevens moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden.