ECLI:NL:RBDHA:2021:7396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
NL21.3599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en non-refoulement in het kader van Dublin-overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ethiopiër, zijn asielaanvraag had ingediend op 16 januari 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublin-overeenkomst. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Duitsland gedwongen zou worden uitgezet naar Ethiopië, wat zou leiden tot een schending van het beginsel van non-refoulement. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat Duitsland zich niet aan de Europese richtlijnen en mensenrechtenverdragen hield. Eiser slaagde hier niet in, en de rechtbank concludeerde dat de vrees voor refoulement niet werd gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de garantie van Duitsland om de asielaanvraag in behandeling te nemen ook de verantwoordelijkheid omvat dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Schouw, met mr. S.D.C.J. Verheezen als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiser] en de Ethiopische nationaliteit te bezitten. Op 16 januari 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt allereerst dat de door hem ingediende zienswijze van 23 maart 2021 als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Hij voert vervolgens aan dat hij bij overdracht aan Duitsland gedwongen zal worden uitgezet naar Ethiopië als gevolg waarvan hij een (indirect) risico loopt op schending van het beginsel van non-refoulement. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid om dit te beoordelen. Eiser wijst ter onderbouwing op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 november 2020 [2] waarin de Afdeling oordeelt dat een verschil in bescherming tegen refoulement tussen lidstaten kan leiden tot een (structurele of fundamentele) tekortkoming waardoor niet uitgegaan kan worden van het beginsel van onderling vertrouwen. Eiser verwijst verder naar een document [3] waaruit blijkt dat Duitsland in 2020 79 personen heeft uitgezet naar Ethiopië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het algemene verzoek van eiser om de door hem ingediende zienswijze van 23 maart 2021 als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij aan te geven in hoeverre verweerders reactie daarop in het bestreden besluit tekortschiet, kan niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Voor zover dit verzoek als een beroepsgrond moet worden beschouwd slaagt deze dan ook niet.
5. Verweerder mag ten opzichte van Duitsland in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich niet houdt aan de Europese richtlijnen en de mensenrechtenverdragen. Ook uit eisers relaas kan dat niet worden afgeleid. Het feit dat eisers eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen, is daarvoor geen indicatie. De Duitse autoriteiten hebben met de aanvaarding van het terugnameverzoek (het claimakkoord) gegarandeerd dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Er bestaat op voorhand geen aanleiding om te veronderstellen dat Duitsland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. Mochten zich onverhoopt toch problemen voordoen na terugkeer in Duitsland, dan dient eiser zich daarover te beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe in Duitsland geen mogelijkheid heeft, noch dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat eisers vrees voor refoulement niet wordt gevolgd. De rechtbank voegt daaraan toe dat de garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen ook omvat de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een verschil tussen het beleid van Nederland en dat van Duitsland ten aanzien van asielzoekers uit Ethiopië. Het door eiser overgelegde document onderbouwt dit ook niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
3.http://dip21.bundestag.de/dip21/btd/19/182/1918201