Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert in beroep aan dat hij ten onrechte en in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen de verantwoordelijkheid van Italië mondeling toe te lichten. Eiser heeft op 29 april 2021
gemotiveerd aangevoerd waarom een schriftelijke reactie niet volstaat. De verwijzing door verweerder in het bestreden besluit naar de zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg1 gaat niet op, omdat eiser wel in zijn belangen is geschaad. Zijn aanmeldgehoor zag voornamelijk op zijn bezwaren ten aanzien van Zwitserland, maar eiser heeft een uitgebreid en persoonlijk verhaal waarom Italië voor hem te gevaarlijk is.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat uit punt 18 van de considerans bij de Dublinverordening en artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat het doel van het persoonlijk onderhoud tweeledig is. In de eerste plaats biedt het de verzoeker om internationale bescherming de mogelijkheid om informatie te verstrekken die van belang is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Het gaat dan bijvoorbeeld over de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de lidstaten. In de tweede plaats dient het om de verzoeker uitleg te geven over de Dublinprocedure, als hij daarover vragen heeft. Dat het persoonlijk onderhoud specifiek ook is bedoeld om eisers bezwaren over een mogelijke overdracht te inventariseren, volgt niet uit punt 18 van de considerans bij de Dublinverordening en artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening.
4. De rechtbank stelt vast dat op 31 december 2020 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden. In dat gehoor is eiser in de gelegenheid gesteld informatie naar voren te brengen die van belang is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Zo heeft eiser desgevraagd onder meer verklaard over zijn familie- en gezinsleden en zijn reisroute. Ook is hem medegedeeld dat uit Eurodac is gebleken dat hij in Zwitserland om asiel heeft verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft daarmee een persoonlijk onderhoud als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder Zwitserland verzocht om eiser terug te nemen. De Zwitserse autoriteiten hebben dit verzoek geweigerd, omdat volgens hen Italië verantwoordelijk is. Daarna heeft verweerder de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen en de Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek fictief geaccepteerd door niet tijdig te reageren. Nu eiser tijdens het aanmeldgehoor over de mogelijke verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag en een eventuele overdracht aan Italië niet nadrukkelijk is gehoord, heeft verweerder eiser alsnog bij brief van 23 maart 2021 de mogelijkheid geboden om schriftelijk hierop te reageren. Dit heeft eiser gedaan bij brief van 6 april 2021, waarbij hij onder verwijzing naar het aanmeldgehoor van eiser en de eerder door eiser overgelegde documenten heeft verzocht om een nader gehoor. Eiser heeft met zijn brief van 6 april 2021 zijn bezwaren tegen de overdracht naar Italië naar voren kunnen brengen en dit heeft verweerder vervolgens in het voornemen kenbaar betrokken. De enkele omstandigheid dat eiser alleen schriftelijk heeft kunnen reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat maakt niet dat daarmee sprake is van een gebrek in de procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening heeft gehandeld door eiser niet nogmaals te horen.
1. Uitspraak van 16 juli 2018, ECLI:BLRBDHA:2018:8615.
5. Eiser voert verder aan dat uit de door hem ingebrachte stukken en zijn verklaringen blijkt dat hij van de Italiaanse autoriteiten bescherming heeft gehad tegen de maffia in het kader van een getuigenbeschermingsprogramma in een strafzaak. Deze bescherming is echter gestopt en hij kan deze ook niet meer krijgen bij terugkeer. Verweerder heeft zijn verklaringen die hij heeft afgelegd tijdens het aanmeldgehoor ten onrechte niet meegewogen. Eiser heeft verder in beroep vertaalde stukken van de rechtbank van Modena overgelegd, waaruit blijkt dat hij in een beschermingsprogramma heeft gezeten. Eiser heeft ook een schermafbeelding van een whatsappbericht van zijn Italiaanse advocaat overgelegd, waaruit blijkt dat ‘the collaboration program ceased’. Verder heeft eiser verklaard dat de politie hem het advies heeft gegeven om Italië te verlaten. Ook heeft eiser in beroep een krantenartikel overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen, omdat hieruit blijkt dat zijn vader in Nigeria is aangevallen door de maffia terwijl ze op zoek waren naar eiser. Ter onderbouwing van zijn verklaringen wijst eiser verder nog op het rapport van de US Department of State (USDOS) van 27 juli 2015 en twee artikelen uit The Guardian van 17 maart 2019 genaamd 'Italian state betrayed me': life after turning mafia informant’ en van 8 maart 2019 genaamd 'Sick of hiding': the refugee family fleeing the mafia and Canadian authorities’. Hieruit blijkt volgens eiser dat de Italiaanse autoriteiten getuigen in strafprocessen niet kunnen of willen beschermen. Eiser meent hiermee een (begin van) bewijs te hebben aangedragen dat hij in een situatie strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal terechtkomen en dat hij hiertegen geen bescherming zal krijgen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een verzoek om bescherming bij de Italiaanse autoriteiten bij voorbaat zinloos is dan wel dat deze autoriteiten eiser en zijn gezin niet zouden kunnen beschermen. Verweerder stelt dat eiser geen concrete verklaringen heeft afgelegd en geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bij de Italiaanse autoriteiten is geweest met een verzoek om bescherming tegen de maffia. Volgens verweerder is het onduidelijk waar de advocaat in het whatsappbericht zijn uitspraken op baseert en schetst het rapport van USDOS een algemeen beeld en heeft eiser niet geconcretiseerd hoe dit op hem van toepassing is. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd dat ook de in beroep ingebrachte vertaalde stukken van de rechtbank van Modena en het krantenartikel het voorgaande niet anders maken. Er is namelijk geen formeel stuk van de Italiaanse autoriteiten waaruit blijkt dat eiser niet meer in het beschermingsprogramma zit en ook is hier geen reden voor gegeven.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 2021.2 Dit betekent ook dat verweerder er in zijn algemeenheid van mag uitgaan dat de Italiaanse autoriteiten eiser zullen beschermen indien hij daarom verzoekt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder daar in zijn geval niet van mag uitgaan.
8. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser en de verschillende documenten die hij heeft overgelegd blijkt dat er voor hem (en zijn gezin) een reële dreiging is vanuit de maffia. Verweerder heeft deze dreiging ook niet betwist. De vraag die voorligt
is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten hem niet tegen deze dreiging kunnen of willen beschermen op het moment dat hij zou moeten terugkeren naar Italië en of eiser in het andere geval in een situatie terecht komt die een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser met de vertaalde documenten van de rechtbank in Modena heeft aangetoond dat hij in Italië in een beschermingsprogramma heeft gezeten en dat hij voor die rechtbank heeft verklaard dat hij is bedreigd ‘om geen getuigenis af te leggen met betrekking tot de feiten waarvoor hij terecht staat’ en te vrezen voor zijn veiligheid ‘vanwege de intimiderende kracht die uitgaat van de groep die zich toelegt op de handel in grote hoeveelheden drugs, aangezien deze ook over vuurwapens beschikt’. Eiser heeft verder in het aanmeldgehoor het volgende verklaard: ‘
De Italiaanse overheid en politie hebben mij gebruikt om te krijgen wat ze wilden. Ik heb namen genoemd van mensen van de maffia. Ik heb iedereen aangewezen in de rechtbank en de maffia zit nu achter mij, mijn vrouw en mijn kinderen aan. We zijn ons leven niet zeker.’ Verder heeft eiser artikelen uit The Guardian overgelegd waaruit een beeld naar voren komt dat Italië niet altijd in staat is om mensen in beschermingsprogramma’s daadwerkelijk te (blijven) beschermen. Een voormalig informant heeft tegenover de krant aangegeven dat informanten in de steek worden gelaten als de politie heeft wat het nodig heeft. Dit voorbeeld komt overeen met de verklaring die eiser in zijn aanmeldgehoor heeft gegeven.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat uit deze overgelegde informatie geen (begin van) bewijs volgt dat het aannemelijk is dat eiser geen bescherming zal krijgen wanneer hij naar Italië terugkeert en daardoor in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terechtkomt. De rechtbank acht het onvoldoende dat verweerder stelt dat eiser een document moet overleggen waarin staat dat en waarom het beschermingsprogramma is gestopt. Hierbij is voor de rechtbank van belang dat eiser met betrekking tot het beschermingsprogramma, juist door zijn rol daarin, in een lastige bewijspositie verkeert en het voor verweerder eenvoudiger is hierover navraag te doen bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel op basis van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en ziet aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen.
10. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op het door VluchtelingenWerk Nederland (VWN) overgelegde e-mailbericht tussen VWN en Maria Cristina Romano (Italiaanse advocaat en ELENA-coördinator voor Italië) van 1 februari 2021, terwijl uit dit bericht wel degelijk een ander beeld blijkt dan al is beoordeeld. Eiseres wijst ter onderbouwing op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 mei 20213, waarin is geoordeeld dat dit e-mailbericht niet is meegenomen in de uitspraken van de ABRvS en het arrest M.T. tegen Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 23 maart 20214. Verder blijkt uit deze uitspraak volgens eiseres dat uit de informatie van mevrouw Romano blijkt van een concrete indicatie dat de vreemdelingen bij aankomst niet direct toegang tot de opvang krijgen. Eiseres is dus van mening dat ze heeft aangetoond dat ze als moeder van twee jonge kinderen op straat zal
4 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
belanden en geen toegang zal hebben tot adequate opvang en medische voorzieningen. Ze moet daarom als kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel worden aangemerkt.
11. De rechtbank overweegt dat eiseres geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Uit de informatie uit het mailbericht tussen VWN en de ELENA- coördinator voor Italië blijkt dat er een risico bestaat dat Dublinclaimanten bij terugkeer tijdelijk geen opvang zullen krijgen of dat ze tijdelijk in een CAS-centrum opgevangen worden. Deze informatie blijkt echter ook uit eerder door het EHRM en door de ABRvS beoordeelde informatie, zoals het AIDA-rapport, update 2019, en is door deze instanties niet aangemerkt als een structureel gebrek.5 Het EHRM heeft in het arrest M.T. tegen Nederland vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet worden teruggedraaid. Het blijkt dan ook niet dat eiseres zonder meer geen opvang zal krijgen bij haar terugkeer naar Italië.
12. Eisers voeren ten slotte aan dat verweerder in strijd met het verdedigingsbeginsel en onzorgvuldig heeft gehandeld door niet alle op de zaak betrekkende stukken toe te sturen. Eisers hebben op 29 april 2021 al verzocht om stukken, hebben gerappelleerd op 17 mei 2021 en hebben een deel van de stukken pas op 27 mei 2021 ontvangen. Het beroep moet al gegrond worden verklaard, omdat verweerder weigerde het fictieve claimakkoord te overleggen, zodat niet vastgesteld kon worden wat de reactie van Italië was. Verder voert eiseres nog aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van haar claimverzoek. Verweerder heeft erkend dat het claimverzoek onduidelijk is geweest, maar stelt dat dit is hersteld doordat het claimverzoek van eiser tegelijk is verzonden. Eiseres meent dat in dit kader ten onrechte in haar claimverzoek de overweging is opgenomen dat de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid van de asielaanvraag van haar man hebben geaccepteerd, want dat was op dat moment nog niet duidelijk.
13. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat eisers verschillende keren om stukken ten aanzien van de claimverzoeken en -akkoorden hebben verzocht. Verweerder heeft de meeste van de verzochte documenten vervolgens overgelegd op 26 mei 2021 en eisers hebben een paar dagen de gelegenheid gehad om hierop te reageren. Zij hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt met de brief van 31 mei 2021. Verweerder heeft echter, ondanks uitdrukkelijk verzoek van eisers, het memo van 18 mei 2021 over het fictieve claimakkoord van Italië pas in beroep overgelegd. Uit de brief van 27 mei 2020 van de gemachtigde van eiser blijkt echter dat deze van dit fictieve claimakkoord wel al op de hoogte was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door, hoewel hiertoe meerdere keren bevraagd te zijn, eisers geen nadere informatie te verschaffen over het fictieve claimakkoord. Eisers zijn hierdoor naar het oordeel van de rechtbank echter niet in hun belangen geschaad, omdat zij in het bestreden besluit en in beroep kennis hebben kunnen nemen van de informatie die ten grondslag heeft gelegen aan het fictieve akkoord en hierop hebben kunnen reageren.
5 Zie hiervoor het arrest M.T. van het EHRM en de eerder genoemde uitspraak van 15 oktober 2020 van de ABRvS.
14. Verder overweegt de rechtbank dat in het claimverzoek van eiseres aan Italië is aangegeven dat de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid hebben geaccepteerd voor eiser en dat hij daarna vrijwillig naar Italië is gegaan, waardoor verweerder Italië verantwoordelijk acht voor de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 11, onder a, van de Dublinverordening. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit aangegeven dat dit in enige mate onduidelijk is geweest, maar dat de claimverzoeken van eisers tegelijk zijn verzonden en dat in beide verzoeken ook naar het andere verzoek wordt verwezen. In het claimverzoek van eiser staat verder uitgewerkt dat er informatie is verkregen van de Zwitserse autoriteiten waaruit blijkt dat zij een akkoord hebben met de Italiaanse autoriteiten en al hebben vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat de claimverzoeken, in samenhang bezien, voldoende duidelijk zijn en dat eiseres ook niet in haar belangen is geschaad.
15. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten hem niet kunnen of zullen beschermen.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de door eiseres aangevoerde gronden geen aanleiding vormen voor het oordeel dat het door haar bestreden besluit geen stand kan houden. Desondanks zal de rechtbank het besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De aanleiding daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het beroep van eiser gegrond verklaard is, wat voor de beoordeling van de verantwoordelijke lidstaat in de procedure van eiseres van belang is. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat eisers en hun minderjarige kinderen als gezin aangemerkt moeten worden. Uit punt 15 van de considerans bij de Dublinverordening blijkt dat deze verordening ertoe strekt dat
“gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden”. Nu onbetwist is dat eiser en eiseres gehuwd zijn, onduidelijkheid bestaat over de procedure van eiser en scheiding van het gezin niet is uit te sluiten, ziet de rechtbank reden om het belang van eiseres zwaarder te laten wegen en ook voor eiseres het beroep gegrond te verklaren.
17. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).