ECLI:NL:RBDHA:2021:7600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/4974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres met de Braziliaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar relatie met een Portugese referent, die in Nederland woont. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een duurzame relatie. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat eiseres niet had aangetoond dat zij en de referent langer dan zes maanden een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd. De rechtbank vernietigde het besluit van de Staatssecretaris, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het motiveringsgebrek in beroep was hersteld. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een duurzame relatie in het kader van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. A. Houben.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 te Dordrecht. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam tolk] , tolk.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Braziliaanse nationaliteit en heeft op 18 oktober 2019 een aanvraag ingediend tot afgifte van voornoemd verblijfsdocument op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vw. Eiseres beoogt verblijf bij [naam referent] (referent), die de Portugese nationaliteit bezit en in Nederland woont.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat niet is gebleken dat er sprake is van een duurzame relatie tussen haar en referent. Eiseres is er niet in geslaagd aan te tonen dat zij en referent langer dan zes maanden een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) is gebleken dat eiseres en referent niet op hetzelfde adres staan ingeschreven. Hoewel zij in hun relatieverklaring hebben verklaard sinds april 2016 levenspartners te zijn en een gemeenschappelijke huishouding te voeren, hebben zij dit met geen enkel officieel verifieerbaar bewijsstuk onderbouwd. Eiseres heeft met de door haar overgelegde foto’s evenmin aangetoond dat zij een duurzame relatie heeft met referent.
3. In zijn verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het beroep omdat is gebleken dat referent op 24 april 2021 is getrouwd met iemand anders dan eiseres. Daarom kan eiseres in beroep niet meer bereiken wat zij aanvankelijk wilde bereiken, te weten afgifte van voornoemd verblijfsdocument. In dat kader heeft verweerder ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1163).
3.1.
De rechtbank overweegt dat zij procesbelang in beroep aanneemt reeds omdat eiseres heeft verzocht om een proceskostenvergoeding in bezwaar. De uitspraak waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen, heeft betrekking op een proceskostenveroordeling in (hoger) beroep. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 15 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7921, en 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563) heeft eiseres bij een verzoek om een proceskostenveroordeling in bezwaar een belang bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het beroep is daarom ontvankelijk.
4. Eiseres kan zich niet verenigingen met het bestreden besluit. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. Daartoe voert zij allereerst aan dat verweerder het begrip ‘duurzame relatie’ te restrictief uitlegt door vast te houden aan de eis dat aantoonbaar minimaal zes maanden een gezamenlijke huishouding moet zijn gevoerd. Daarmee miskent verweerder situaties waarbij sprake kan zijn van een duurzame relatie zoals het geval is bij een langeafstandsrelatie. Het begrip ‘duurzame relatie’ wordt in het Unierecht niet nader omschreven. Dat personen minimaal zes maanden moeten hebben samengewoond en een gezamenlijke huishouding moeten hebben gevoerd, volgt evenmin uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Het is voor eiseres feitelijk onmogelijk om middels de verlangde bewijsstukken aan te tonen dat zij en referent minimaal zes maanden samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren. De documenten waar verweerder om verzoekt, zoals gezamenlijke bankafschriften en een huur-of koopovereenkomst van gezamenlijke woonruimte, kunnen immers pas worden verkregen nadat een verblijfsdocument is afgegeven. Ook kon eiseres zich niet inschrijven in de BRP vóór de indiening van onderhavige aanvraag. Daarvoor had zij immers nog geen rechtmatig verblijf. Zij heeft zich evenmin kunnen laten inschrijven op het relatieadres aangezien de verhuurder dit niet toestaat. Eiseres heeft middels de door haar overgelegde stukken, waaronder foto’s, en gelet op het feit dat zij en referent bij het IND-loket afzonderlijk zijn gehoord over hun relatie, de duurzame relatie wel aangetoond. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet aangenomen dat sprake is van een deugdelijk bewezen relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres een achttal foto’s en een kaartje van de kerkgemeenschap ‘Ministerie Cristian Center Sanctuary of God’, waar eiseres en referent elkaar naar gesteld hebben ontmoet, heeft overgelegd. Daarnaast wijst ze op verklaringen die zij en referent over hun relatie zouden hebben afgelegd bij een loketbezoek. De rechtbank merkt op dat verweerder, naar aanleiding van hetgeen door eiseres in bezwaar is gesteld met betrekking tot de overgelegde foto’s en het loketbezoek, in het bestreden besluit verwijst naar zijn motivering hieromtrent in het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit niet is ingegaan op voornoemde foto’s en de gestelde verklaringen tijdens een loketbezoek, noch is verweerder ingegaan op het overgelegde kaartje van de kerk. Daarmee is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet daarin aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank zal vervolgens bezien of aanleiding bestaat om op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Uit paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat eiseres aannemelijk moet maken dat zij en referent een bestaande duurzame relatie hebben, in die zin dat zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden of gezamenlijk een kind hebben. De rechtbank stelt vast dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de Verblijfsrichtlijn niet in de weg staat aan dit beleid van verweerder. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 6 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BS1678) en 15 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2501).
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, met inachtneming van hetgeen in het verweerschrift naar voren is gebracht, op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een duurzame relatie tussen eiseres en referent. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het aan eiseres is om dit aannemelijk te maken. Eiseres is er allereerst niet in geslaagd om aan te tonen dat zij voor het moment van onderhavige aanvraag gedurende een periode van zes maanden een gezamenlijk huishouden voerden en feitelijk samenwoonden, zoals zij heeft gesteld. Uit de BRP blijkt dit niet en ook anderszins heeft eiseres dit niet aangetoond. Dat eiseres zich niet kon inschrijven in de BRP dan wel het relatieadres, zoals zij heeft aangevoerd, doet er niet aan af dat verweerder niet uitsluitend een bewijs van inschrijving in de BRP als bewijs accepteert van een gezamenlijke huishouding. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 3 december 2019 en 3 februari 2020 juist uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om de gestelde duurzame relatie, en het voeren van een gezamenlijke huishouding, ook op andere wijze aan te tonen. De door eiseres overgelegde stukken, bestaande uit een achttal foto’s en een kaartje van de kerkgemeenschap ‘Ministerie Cristian Center Sanctuary of God’ waar eiseres en referent elkaar naar gesteld hebben ontmoet, zijn in dat kader onvoldoende. Het kaartje van de kerk en de overgelegde foto’s, die zien op momentopnamen, zeggen immers niets over de duurzaamheid van de gestelde relatie, zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt. De in beroep overgelegde schermafdrukken van de website Woonnet Rijnmond, waaruit volgt dat referent sinds 8 juli 2020 staat ingeschreven als woningzoekende, maakt dit niet anders. Nog los van de omstandigheid dat deze inschrijving dateert van na de totstandkoming van het bestreden besluit, blijkt hieruit dat referent op zoek is naar een woning voor een eenpersoonshuishouden. Hiermee is de stelling van eiseres, dat wél sprake is van een duurzame relatie, dus niet nader onderbouwd. Zoals verweerder tot slot nog ter zitting heeft opgemerkt, is hem niet gebleken dat eiseres en referent door verweerder zijn gehoord. Er is dus geen sprake van (gehoor)verslagen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van een duurzame relatie. Dat eiseres met referent informeel vragen aan een balie heeft beantwoord, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, maakt dit niet anders.
6.3.
Het voorgaande biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een duurzame relatie.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand zullen worden gelaten, omdat verweerder het geconstateerde motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.