ECLI:NL:RBDHA:2021:7669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ingangsdatum van de Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Winia, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J. van Riet. Eiseres had een Wajong-uitkering aangevraagd, die door verweerder met ingang van 26 april 2018 was toegekend. Eiseres was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat zij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht tot haar 18e verjaardag, omdat zij door haar ziekte nooit in staat was geweest om haar rechten te kennen en te begrijpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres lijdt aan het Partieel Foetaal Alcohol Syndroom (PFAS) en dat dit haar functioneringsproblemen heeft bezorgd. Ondanks de ernst van haar ziekte, oordeelde de rechtbank dat verweerder de ingangsdatum van de Wajong-uitkering niet eerder hoefde te laten ingaan dan 26 april 2018. De rechtbank baseerde dit oordeel op de wetgeving omtrent de Wajong, die bepaalt dat de uitkering niet eerder ingaat dan een jaar voor de aanvraagdatum, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in verzuim was geweest om eerder een uitkering aan te vragen, omdat zij zich sinds haar jeugd bewust was van haar beperkingen en eerder al andere uitkeringen had aangevraagd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om benoeming van een deskundige af, omdat het dossier voldoende duidelijkheid bood over de ernst van de ziekte en de gevolgen daarvan voor eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.