ECLI:NL:RBDHA:2021:7673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20_1120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en omgevingsvergunning bij aanbouw op achtererf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en een eiser die een aanbouw op het achtererf van zijn woning had gerealiseerd. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder, dat hem gelastte de aanbouw te verwijderen omdat deze in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Eiser had geen omgevingsvergunning aangevraagd en stelde dat hij op basis van eerdere gesprekken met handhavers en een vergunningcheck mocht bouwen zonder vergunning.

De rechtbank overwoog dat volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het verboden is om een project uit te voeren dat in strijd is met een bestemmingsplan zonder vergunning. Het bestemmingsplan voor het perceel van eiser stond een bebouwingspercentage van maximaal 50% toe, terwijl eiser het achtererf volledig had volgebouwd. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat hij niet kon onderbouwen dat hem was toegezegd dat hij zonder vergunning mocht bouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J. Schaaf en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier H.B. Brandwijk. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. K.F. van der Meij)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser gelast de aanbouw op het achtererf van zijn woning aan de [straat] 9 te Den Haag te verwijderen.
Bij besluit van 24 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om de zaak op basis van de stukken schriftelijk af te handelen. Bij brief van 23 juni 2021 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat op 2 juli 2021 uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Op 28 februari 2018 hebben inspecteurs van de Haagse Pandbrigade de woning van eiser aan de [straat] te [plaats] gecontroleerd en geconstateerd dat een aanbouw op het achtererf is gerealiseerd waardoor het achtererf voor 100% is volgebouwd.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in strijd met het geldende bestemmingsplan het volledige achtererf heeft volgebouwd. Eiser had hiervoor geen omgevingsvergunning. Verweerder heeft eiser gelast om deze overtreding uiterlijk vóór 1 augustus 2019 te beëindigen. Indien eiser daaraan geen gevolg geeft, verbeurt hij een dwangsom van € 2.500,-.
3. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij voert aan dat hij voorafgaand aan de bouw op het achtererf een gesprek heeft gevoerd met twee handhavers van de gemeente die hebben toegezegd dat hij geen omgevingsvergunning nodig had voor de aanbouw en hij het volledige achtererf mocht bebouwen. Eiser heeft bovendien een vergunningcheck uitgevoerd, waaruit dezelfde conclusie volgde. Eiser stelt verder dat hij twee keer een aanvraag voor een omgevingsvergunning ter legalisatie van de aanbouw heeft ingediend. De eerste aanvraag is vanwege ontbrekende stukken buiten behandeling gesteld. In het kader van de tweede aanvraag heeft de behandelend ambtenaar van de gemeente bij mail van 18 september 2019 aangegeven dat een uitvergroting van de tekening, waarbij de eerder gevraagde maatvoering wordt aangegeven, zal kunnen voldoen. Eiser heeft de betreffende uitvergroting ingediend, maar om voor eiser onverklaarbare redenen is ook deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden een project uit te voeren bestaande uit het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
4.2.
Het perceel van eiser heeft volgens het geldende bestemmingsplan “Laakwijk-Schipperskwartier” de bestemming “Wonen”. In artikel 19, tweede lid, sub g van de regels bij dit bestemmingsplan staat dat op het erf een bebouwingspercentage van maximaal 50% geldt. Eiser betwist niet langer dat de aanbouw in strijd is met dit artikel van het bestemmingsplan en met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
4.3.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De stelling van eiser dat door handhavers is toegezegd dat hij zonder vergunning de aanbouw op het hele achtererf mocht bouwen, is niet onderbouwd. In de vergunningcheck is bovendien het voorbehoud gemaakt dat eiser de aanbouw alleen mag bouwen als dit past binnen de regels van het bestemmingsplan. Eiser had hieruit moeten afleiden dat hij in het bestemmingsplan moest kijken om te zien of hij de aanbouw zonder een vergunning mocht bouwen. Van concreet zicht op legalisering is ook niet gebleken. Eiser stelt twee verzoeken tot legalisatie te hebben ingediend, maar deze zijn buiten behandeling gesteld. Voor zover eiser betoogt dat dat ten onrechte is gebeurd, kan dat niet in deze procedure aan de orde komen. Eiser kan dit betoog aanvoeren in de procedures tegen de besluiten tot buiten behandeling stelling van de aanvragen.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, en uitgesproken in het openbaar op
2 juli 2021, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.