ECLI:NL:RBDHA:2021:7906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
NL20.21942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Algerijnse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 14 januari 2021, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de verweerder zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Algerije, zijn land van herkomst, niet veilig voor hem was. De eiser had aangevoerd dat hij politiek actief was geweest en dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Algerije. Echter, de rechtbank volgde de redenering van de verweerder, die Algerije als een veilig land van herkomst beschouwde. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen bewijs had geleverd voor zijn claims en dat zijn verklaringen inconsistent waren.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van de eiser op goede gronden was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser had de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21942
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.21943, plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1976].
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije, en daarna in Frankrijk, politiek actief is geweest. Zo uitte hij online kritiek op de autoriteiten van Algerije en probeerde hij mensen zo ver te krijgen dat zij deelnamen aan demonstraties tegen de regering. Ook nam eiser zelf deel aan deze demonstraties en hij ging om met
enkele kopstukken van de oppositie. Gedurende dergelijke demonstraties is eiser meerdere keren opgepakt en mishandeld door de politie.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Problemen als gevolg van zijn politieke overtuiging, dan wel politiek activisme.
5. Verweerder volgt de door eiser opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Het gestelde politieke activisme en de daaruit voortvloeiende problemen vindt verweerder niet geloofwaardig. Verweerder beschouwt Algerije bovendien als een veilig land van herkomst. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Eiser verzoekt al hetgeen in zijn zienswijze is aangevoerd in beroep als herhaald te beschouwen. In het bestreden besluit heeft verweerder de argumenten in de zienswijze gemotiveerd weerlegd. Voor zover eiser de weerlegging van zijn argumenten niet gemotiveerd heeft bestreden, laat de rechtbank die argumenten verder buiten behandeling.
7. Eiser voert aan dat verweerder zijn politieke activiteiten en de daaruit voortvloeiende problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Dat hij geen documenten heeft om zijn relaas te onderbouwen kan niet voor zijn rekening of risico komen, omdat het zeer lastig is om contact te leggen met Algerije. Verder stelt eiser dat hij weldegelijk voldoende gedetailleerd heeft verklaard over zijn politieke activiteiten en de daaruit voortvloeiende problemen. Hij werd in het gehoor echter meerdere malen onderbroken waardoor hij niet zijn hele verhaal heeft kunnen doen. Verder heeft eiser duidelijk verklaard over de bedreiging. Dit was via een Whatsapp-bericht. Ook vermoedt eiser dat zijn Facebook pagina is verwijderd door de autoriteiten van Algerije, omdat hij zich daarop kritisch uitliet. Eiser vreest bij terugkeer naar Algerije gedood te worden. Anders dan bij zijn legale uitreis in 2019 staat hij namelijk nu wel gesignaleerd bij de Algerijnse overheid.
8. De rechtbank stelt vast dat Algerije sinds 31 oktober 2016 staat opgenomen in de bij artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 behorende lijst met veilige landen van herkomst. Bij uitspraak van 8 maart 20171 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraak van 21 maart 2018.2 Gelet hierop bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije, met uitzondering van (onder andere) mensen die zich kritisch uitlaten op sociale media, geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke situatie toch niet veilig is. Hiervoor geldt een hoge drempel vanwege het eerder genoemde rechtsvermoeden. Dit laat onverlet dat verweerder wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Algerije voor de vreemdeling niet veilig is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem geen
veilig land van herkomst is. Verweerder heeft in dit kader aan eiser mogen tegenwerpen dat hij geen enkel document of bewijsmiddel heeft overgelegd om zijn relaas te staven, dit oordeel is mede ingegeven door de tijd die is verstreken sinds eiser Algerije heeft verlaten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag en wisselend heeft verklaard over het bestaan van ondersteunend bewijs waaruit bedreigingen door de overheid zouden blijken. Omdat dit de kern van het relaas van eiser betreft mocht verweerder verwachten dat eiser hier eenduidige verklaringen over geeft. Niet ten onrechte werpt verweerder bijvoorbeeld aan eiser tegen dat hij in eerste instantie verklaart dat hij door middel van een brief en telefonisch is bedreigd3, en dat hij later4 verklaart dat dit één Whatsapp-bericht betrof. Het blijft verder ook onduidelijk wat er in het Whatsapp-bericht heeft gestaan en van wie het bericht afkomstig was. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de stelling van eiser dat het bericht van de Algerijnse overheid kwam slechts op een aanname is gebaseerd. Over de deelname van eiser aan demonstraties en de daarop volgende problemen heeft verweerder verder niet ten onrechte overwogen dat eiser hier tegenstrijdig over verklaart. Uit de verklaringen van eiser volgt niet eenduidig sinds wanneer hij in de negatieve belangstelling zou staan van de autoriteiten en wat de directe aanleiding daarvan is geweest. Ook verklaart eiser vaag over wanneer hij deelnam aan de demonstraties. Over de in beroep overgelegde oproepen van de veiligheidsdienst overweegt de rechtbank dat hierover door eiser geen toelichting is gegeven. Het is daarmee gissen wat hij hiermee heeft willen aantonen. Dit stemt te meer nu de documenten dateren van
2 november 2018, 21 december 2018 en 3 januari 2019, terwijl eiser heeft verklaard in januari 2019 definitief Algerije te hebben verlaten en niet is gebleken dat deze oproepen aan zijn legale uitreis in de weg hebben gestaan. Verweerder heeft het ongerijmd mogen vinden dat eiser verklaart dat hij legaal is uitgereisd uit Algerije terwijl hij gezocht zou worden door de autoriteiten. Dat eiser nu wel gesignaleerd zou staan5, is verder op geen enkele wijze gebleken.
10. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser bij voorkomende problemen zich kan beklagen bij de Algerijnse autoriteiten. Eiser heeft in dit kader verklaard dat hij geen aangifte heeft gedaan van de gestelde mishandeling en dat hij geen hulp heeft gezocht bij hogere autoriteiten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het voor eiser niet mogelijk is of dat de Algerijnse autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien dan wel de duur ervan had moeten verkorten.
3 Pag. 11 en 18 gehoor.
4 Pag. 18 gehoor.
5 Zoals hij stelt in het beroepschrift.
12. Het beroep is ongegrond. Dat wat eiser verder in beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking
van het proces-verbaal.