ECLI:NL:RBDHA:2021:7972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/6335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.L.M. Vreeswijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.H. Swart. Eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 30 maart 2020. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering terecht was, op basis van een zorgvuldige medische beoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Eiser, die eerder als productiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld na een ongeval en had een ZW-uitkering ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten aan de vereisten voldeden en dat eiser geschikt was voor ten minste één van de eerder geduide functies. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat hij meer beperkt was dan aangenomen en dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv om de uitkering te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 30 maart 2020 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?1.1. Eiser, laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week, is op
25 november 2017 voor dit werk uitgevallen nadat hij is uitgegleden tijdens zijn werk en kampte met klachten aan zijn linkervoet. Na de beëindiging van het dienstverband is aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is eiser door een arts in dienst van verweerder op het spreekuur gezien. De linkervoet klachten waren op dat moment over, maar eiser kampte nog wel met uitvalsverschijnselen als gevolg van een CVA, met klachten aan zijn longen en de rug. De beperkingen van eiser zijn door deze arts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2018 (geldend vanaf 1 oktober 2018). Aan de hand van deze FML zijn door de arbeidsdeskundige de volgende voorbeeldfuncties geschikt geacht voor eiser: Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en Magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 14 november 2018 vastgesteld dat eiser per
25 december 2018 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Eiser is hierna in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 19 maart 2019 heeft eiser zich vanuit de WW ziek gemeld vanwege een verergerging van de rugklachten. Aan hem is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend. In deze procedure gaat het om wat er daarna gebeurde.
2.1.
In het kader van zijn ziekmelding is eiser op 29 januari 2020 door de primaire arts op het spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht. In het rapport van 3 februari 2020 komt de primaire arts op basis van eigen bevindingen, bestudering van het dossier en de vragenlijst tot de conclusie dat de klachten objectiveerbaar zijn en min of meer consistent met de anamnese. Vanwege de rugklachten is eiser aangewezen op rugsparende werkzaamheden. Daarnaast is eiser volgens de primaire arts tijdelijk meer beperkt (ten opzichte van de eerdere eerstejaars ZW-beoordeling in 2018) op de beoordelingspunten staan, lopen en traplopen. Voorts is hij aangewezen op werkzaamheden zonder verhoogd persoonlijk risico. Tot slot verwacht de primaire arts dat met leefstijlaanpassingen en/of fysiotherapie verbetering in de klachten kan worden bereikt. De primaire arts heeft de belastbaarheid van eiser weergegeven in de FML van 3 februari 2020.
2.2.
De primaire arbeidsdeskundige heeft hierna onderzoek verricht en de bevindingen neergelegd in het rapport van 11 maart 2020. De primaire arbeidsdeskundige komt op basis van de FML (met daarin gewijzigde beperkingen ten opzichte van de vorige beoordeling) tot de conclusie dat eiser geschikt is te achten voor alle eerder geduide functies, zoals weergegeven onder punt 1.2., maar tenminste één van de eerder geduide functies.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 30 maart 2020 weer geschikt is voor zijn eigen werk, te weten één van de eerder geduide functies. Hieraan zijn voornoemde rapporten van de primaire arts en primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
3.1.
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 9 juni 2020 een rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire arts. Daarbij concludeert de verzekeringsarts b&b dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is te achten, omdat hij niet aan de daarvoor geldende criteria voldoet. Voorts komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de primaire arts de invloed van medicatie heeft onderkend en dat daarvoor beperkingen zijn opgenomen in de FML. Ten aanzien van de rugklachten heeft de verzekeringsarts b&b de medische informatie van de neuroloog in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de primaire arts forse beperkingen in de FML heeft opgenomen vanwege de belastbaarheid van de rug en daarmee is volgens de verzekeringsarts b&b in ruime mate tegemoet gekomen aan de door eiser ervaren belemmeringen.
3.2.
Vervolgens heeft verweerder een onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. In het rapport van 3 juli 2020 staat vermeld dat na heroverweging in bezwaar de geschiktheid van eiser voor tenminste één van de eerder geduide functies wordt gehandhaafd. De arbeidsdeskundige b&b komt ten aanzien van de beperking op een verhoogd persoonlijk risico tot de conclusie dat in géén van de geduide functies (zoals weergegeven onder punt 1) sprake is van beroepsmatig rijden, werken met gevaar opleverende machines of dat gewerkt moet worden met ladders/steigers en/of op hoogte. Voorts is met alle beperkingen ten aanzien van de rug destijds, maar ook thans rekening gehouden, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen voornoemde achtergrond ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser geschikt is te achten voor zijn arbeid, te weten tenminste één van de eerder geduide functies. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar de rapportages van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b.
Standpunt van eiser4. Eiser voert in beroep – kort samengevat – aan dat hij meer beperkt is dan aangenomen door de (verzekerings)artsen en daardoor is hij ongeschikt voor de eerder geduide functies. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser hoofdstuk negen van de richtlijn Osteoporose en fractuurpreventie van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie en een stuk van de website van het UMC Ziekenhuis ten aanzien van Osteoporose overgelegd. Eiser betoogt meer beperkt te zijn ten aanzien van een verhoogd handelingstempo, urenbeperking, hurken, boven schouderhoogte werken, torderen, duwen trekken, 4 uur lopen per dag, traplopen, knielen/hurken en zitten.
Beoordeling door de rechtbank5.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Het gaat daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. [1]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het nu niet gaat om de eerdere eerstejaars ZW-beoordeling, waarop is beslist bij besluit van 14 november 2018. Die beoordeling staat vast. Voor deze zaak betekent dat dat verweerder terecht heeft beoordeeld of eiser op
30 maart 2020 geschikt was voor tenminste één van de functies die in deze eerdere beoordeling zijn geduid.
5.3.
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?5.4. Eiser is door primaire arts gezien en lichamelijk onderzocht. De primaire arts heeft inzichtelijk gemaakt dat er geen aanleiding was om informatie bij de behandelend sector op te vragen, omdat hij op grond van de beschikbare medische gegevens over voldoende informatie beschikte om een besluit te kunnen nemen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b de dossiergegevens bestudeerd, informatie bij de neuroloog opgevraagd en een rapport opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b navolgbaar uiteengezet dat op basis van de beschikbare informatie een duidelijk beeld van de belastbaarheid van eiser kon worden gevormd, zodat het niet noodzakelijk was om eiser nader te onderzoeken. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder is duidelijk hoe de artsen tot hun beoordeling zijn gekomen en daarnaast vindt de rechtbank dat het rapport geen tegenstrijdigheden bevat. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Is de medische beoordeling juist?5.5. De rechtbank stelt vast dat het eiser in beroep vooral gaat om de rugklachten en de beperkingen die hij daarvan ervaart. De verzekeringsarts b&b heeft ten aanzien van de rugklachten uiteengezet waarom hij vindt dat de primaire arts deze klachten juist heeft ingeschat. De verzekeringsarts b&b acht van belang dat uit de informatie van de neuroloog blijkt dat de bevindingen bij beeldvormend onderzoek niet passen bij het klachtenpatroon van eiser. Vervolgens onderkent de verzekeringsarts b&b wel dat bij eiser sprake is van forse beperkingen in de belastbaarheid van de rug. Volgens de verzekeringsarts b&b is de primaire arts door forse beperkingen op te nemen in de FML in ruime mate tegemoet gekomen aan de ervaren belemmeringen door eiser. Eiser heeft in beroep de richtlijn Osteoporose en fractuurpreventie van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie overgelegd en deze informatie geeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met de belastbaarheid van eiser, omdat deze richtlijn algemeen van aard is en niet ingaat op de situatie van eiser. Ook het stuk van de website van het UMC Ziekenhuis bevat slechts algemene informatie. Nu door eiser geen nadere medische informatie is ingediend waaruit blijkt dat de verzekeringsarts b&b bij zijn beoordeling van de voor eiser geldende belastbaarheid een onjuist beeld had van de rugklachten van eiser, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van deze arts zoals neergelegd in zijn rapport.
5.6.
Omdat de rechtbank geen reden ziet voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, ziet zij geen aanleiding om – zoals eiser heeft verzocht – een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiser voldoende ruimte heeft gekregen om het medisch oordeel van de artsen te betwisten en dat hij deze gelegenheid ook heeft benut door zelf informatie te overleggen. Er is daarom geen grond om aan te nemen dat eiser in bewijsnood heeft verkeerd die door de rechtbank op grond van artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gecompenseerd dient te worden door het inschakelen van een onafhankelijk medisch deskundige.
Arbeidsdeskundige beoordeling van het bestreden besluit
6. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 juli 2020 overtuigend toegelicht dat eiser met zijn beperkingen geschikt moet worden geacht voor tenminste één van de bij de eerdere Eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies.
Conclusie
7. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat verweerder de ZW-uitkering van eiser terecht en op goede gronden per 30 maart 2020 heeft beëindigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1350.