ECLI:NL:RBDHA:2021:7988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/3899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-uitkering en bewijsvoering van arbeidsongeschiktheid

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Navingo B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer had zich ziekgemeld met psychische klachten en hand- en polsklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit van 16 april 2019 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar het bezwaar van Navingo B.V. tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 maart 2020. Navingo B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer per 16 maart 2017 een WIA-uitkering heeft gekregen, maar dat er onduidelijkheid bestond over de oorzaak van zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat Navingo B.V. niet in haar bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een WIA-uitkering was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van de WIA-uitkering door het Uwv terecht was, omdat niet buiten twijfel was dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkwam uit een andere oorzaak.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.M.M. Kettenis-de Bruin, in aanwezigheid van griffier L. Lemmen, en werd openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

Navingo B.V., te Schiedam, eiseres

(gemachtigde: Chr. Janssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan de ex-werknemer van eiseres, [ex-werknemer] ( [ex-werknemer] ), van 16 maart 2017 tot 31 augustus 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten), per
31 augustus 2018 een loonaanvullingsuitkering en per 1 april 2019 een vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
In het besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. [ex-werknemer] was werkzaam als accountmanager voor 34,86 uur per week bij eiseres. Hij heeft zich voor dit werk ziekgemeld per 1 augustus 2011 met psychische klachten en hand -en polsklachten. Na einde wachttijd is hem een WIA-uitkering geweigerd, op de grond dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2
Vervolgens is [ex-werknemer] per 8 september 2014 in dienst getreden bij [B.V.] B.V. als salesmanager voor 40 uur per week. Hij heeft zich voor dit werk ziekgemeld per
16 maart 2017 met psychische klachten en nekklachten. Daarop heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit heeft verweerder aan [ex-werknemer] per 16 maart 2017 een WIA-uitkering toegekend. Hieraan liggen de rapporten van de primaire verzekeringsarts van 11 februari 2019 alsmede een aanvulling daarop van 28 maart 2019 en van de arbeidsdeskundige van 20 maart 2019 ten grondslag.
2. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt van verweerder dat niet gezegd kan worden dat buiten twijfel staat dat de toegenomen beperkingen van [ex-werknemer] niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere schatting. Nu de mate van arbeidsongeschiktheid per de data in geding meer dan 35% is, dient aan [ex-werknemer] een WIA-uitkering te worden toegekend.
3. Eiseres voert in beroep aan dat volgens haar de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet in relatie staat tot een eerdere (dezelfde) ziekteoorzaak. Eiseres vindt voor dit standpunt steun in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) van verweerder van
10 december 2019. Verweerder heeft dit rapport ten onrechte ter zijde gelegd, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
4.2
Niet in geschil is dat bij [ex-werknemer] per 16 maart 2017 en dus binnen vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd per 29 juli 2013 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. In geding is de vraag of verweerder terecht aan [ex-werknemer] op grond van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA per 16 maart 2017 een WIA-uitkering heeft toegekend.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient buiten twijfel te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is. [1] Gelet op deze rechtspraak dient te worden beoordeeld of eiseres erin is geslaagd om aan te tonen dat buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van [ex-werknemer] niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in haar bewijslast is geslaagd. Vaststaat dat aan de WIA-beoordeling per 29 juli 2013 geen medisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag heeft gelegen en dat de Amber-beoordeling daarom heeft plaatsgevonden op basis van de beschikbare gegevens van de bedrijfsarts in 2013. De primaire verzekeringsarts komt in zijn rapport van 28 maart 2019 gezien de stoornissen en beperkingen zoals die zijn verwoord in het re-integratieverslag van de bedrijfsarts in 2013, het feitelijk doorlopen van de wachttijd en de actuele comorbiditeit tot de conclusie dat sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts b&b komt, na bestudering van dezelfde informatie van de bedrijfsarts in 2013, tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om te spreken van toegenomen arbeidsongeschiktheid op basis van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de einde wachttijd WIA is bereikt. Er bestaat tussen de verzekeringsartsen dus geen eenduidigheid over of de toegenomen arbeidsongeschiktheid al dan niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat daarmee niet buiten twijfel staat dat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van [ex-werknemer] voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak. Nu eiseres in beroep geen relevante nieuwe medische gegevens dan wel een inhoudelijk medisch oordeel van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts heeft overgelegd, waaruit buiten twijfel blijkt dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van [ex-werknemer] niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, is eiseres niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat er geen causaal verband is. Hierdoor is niet vast komen te staan dat het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing is. Verweerder heeft dan ook terecht per 16 maart 2017 aan [ex-werknemer] een WIA-uitkering toegekend.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:394.