Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Navingo B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer had zich ziekgemeld met psychische klachten en hand- en polsklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit van 16 april 2019 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar het bezwaar van Navingo B.V. tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 maart 2020. Navingo B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer per 16 maart 2017 een WIA-uitkering heeft gekregen, maar dat er onduidelijkheid bestond over de oorzaak van zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat Navingo B.V. niet in haar bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een WIA-uitkering was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van de WIA-uitkering door het Uwv terecht was, omdat niet buiten twijfel was dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkwam uit een andere oorzaak.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.M.M. Kettenis-de Bruin, in aanwezigheid van griffier L. Lemmen, en werd openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.