ECLI:NL:RBDHA:2021:799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • J.K.R.A.M. Waasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over urgentieverklaring bij huisvestingsprobleem en motiveringsgebrek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 februari 2021, wordt de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring voor huisvesting behandeld. Eiseres, die samen met haar gezin in een te kleine en slechte woning woont, heeft in oktober 2019 een urgentieverklaring aangevraagd, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is afgewezen. De rechtbank constateert dat het bestuursorgaan niet voldoende heeft aangetoond dat het alle relevante factoren heeft beoordeeld bij de afwijzing van de aanvraag. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat belangrijke medische en psychosociale omstandigheden niet zijn meegenomen in de besluitvorming, wat leidt tot een motiveringsgebrek. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat een gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat het alle relevante factoren heeft overwogen.

De rechtbank stelt dat de omstandigheden van eiseres, waaronder de slechte staat van de woning en de psychische problemen van het gezin, in combinatie met andere factoren, wel degelijk aanleiding kunnen geven voor een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank verzoekt het bestuursorgaan om het motiveringsgebrek te herstellen en de relevante stukken die eiseres heeft ingediend bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep en stelt een termijn van drie weken voor het bestuursorgaan om het gebrek te herstellen. Indien het bestuursorgaan geen gebruik maakt van deze gelegenheid, moet dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank worden meegedeeld. De rechtbank benadrukt dat nieuwe geschilpunten in de vervolgprocedure niet aan de orde kunnen worden gesteld, tenzij deze betrekking hebben op de besproken beroepsgronden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3147

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021, door middel van een videoverbinding.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres woont samen met haar echtgenoot en hun twee minderjarige kinderen in een woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning). Op 30 augustus 2019 is voor de tweede maal een urgentieverklaring aangevraagd omdat de woning te klein en in slechte staat is. Zowel eiseres als haar echtgenoot zijn hierdoor bekend met psychische problematiek.
2 Verweerder heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 4:5, onder b en m, van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2019 (Huisvestingsverordening) en de nadere uitwerking van deze bepaling in de artikelen 2.1.2, onder a en c, en 2.1.13, onder a en c, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (Beleidsregel).
3 Eiseres voert in beroep aan dat verweerder verschillende stukken over de medische en psychosociale omstandigheden van het gezin niet kenbaar heeft betrokken bij het bestreden besluit. Dat levert een gebrek op. Het had verder op de weg van verweerder gelegen om een eigen onderzoek in te stellen naar deze omstandigheden. Eiseres heeft behoefte aan duidelijkheid van verweerder nu Vestia deze niet kan bieden.
In dit verband doet eiseres een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1104). Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat de betreffende gemeente in die zaak (Amsterdam) niet aannemelijk gemaakt heeft het samenstel van factoren te hebben bekeken bij de beoordeling. Ook verweerder heeft het samenstel van de problemen van eisers niet onderkend.
Eiseres is aan het einde van de draagkracht gekomen. Verweerder wordt dan ook verzocht toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
4 Ingevolge artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening weigeren burgemeester en wethouders de urgentieverklaring, voor zover hier van belang, indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem
m. de aanvrager heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod, tenzij de aanvraag wordt afgedaan op grond van artikel 4:6.
Ingevolge artikel 2.1.2 van de Beleidsregel is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties (a tot met o):
De huidige woning verkeert in een slechte staat of is van onvoldoende kwaliteit (a) en de huidige woning is te klein of te groot voor het huishouden van de aanvrager (c) zijn expliciet genoemd.
Ingevolge artikel 2.1.13 van de Beleidsregel kan een woningzoekende niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager niet eerst zelf, direct voorafgaand aan de aanvraag, gedurende minstens drie maanden aantoonbaar heeft gereageerd op beschikbaar en passend woningaanbod, met uitzondering van een aanvraag die wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis). De aanvrager heeft niet optimaal gereageerd op het beschikbare woningaanbod op Woonnet Haaglanden, indien:
a. de woningzoekende niet ten minste twee keer per week heeft gereageerd;
b. de woningzoekende veelvuldig of uitsluitend op eengezinswoningen reageert;
c. de woningzoekende, zonder legitieme noodzaak, veelvuldig of uitsluitend reageert binnen een beperkter zoekgebied dan de hele regio Haaglanden.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder heeft eiseres onder meer tegengeworpen dat zij niet voldoet aan de voorwaarde van een urgent huisvestingsprobleem (artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening). De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018 op dit punt ook van toepassing is op de aanvraag van eiseres. Verweerder heeft immers slechts vastgesteld dat sprake is van de situatie zoals genoemd onder artikel 2.1.2, onder a en c, van de Beleidsregel en heeft daarom besloten dat geen sprake kan zijn van een urgent huisvestingsprobleem.
In de Beleidsregel is een urgent huisvestingsprobleem echter ruimer uitgelegd. Uit de zin "er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende
op zichzelf staandesituaties" (cursivering van de rechtbank) volgt dat in de genoemde situaties, waaronder een te kleine woning en de slechte staat ervan, in combinatie met andere factoren wel sprake kan zijn van een urgent huisvestingsprobleem. In dit geval is eiseres te klein gehuisvest, is de woning in een slechte staat en spelen daarnaast nog andere (medische en psychische) factoren. Dat bij eiseres geen sprake is van een GGD-advies, zoals wel het geval was in de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, maakt dat niet anders. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij naar het samenstel van factoren heeft gekeken. Daarom heeft verweerder niet goed gemotiveerd waarom er in dit geval geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem.
5.2
De klacht van eiseres is terecht, maar kan in dit geval nergens toe leiden aangezien verweerder ook aan eiseres tegengeworpen heeft dat zij niet optimaal op het woningaanbod heeft gereageerd (artikel 4:5, onder m, van de Huisvestingsverordening). Deze weigeringsgrond leent zich naar zijn aard niet voor een nadere invulling. Eiseres heeft op dit punt toegegeven dat het door omstandigheden niet altijd gelukt is om optimaal te reageren maar dat zij wel haar best doet. De rechtbank acht dit onvoldoende reden om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond. Verweerder heeft deze weigeringsgrond dan ook terecht aan eiseres tegengeworpen.
5.3
Wat betreft het beroep op de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals verweerder ter zitting erkend heeft, is het bestreden besluit in zoverre niet goed gemotiveerd. Eiseres heeft namelijk in bezwaar stukken overgelegd die verweerder in het geheel niet kenbaar bij de hardheidsclausule heeft betrokken. Hoewel verweerder ter zitting desgevraagd een toelichting gegeven heeft op alle door eiseres ingediende stukken en hoe deze gewogen zouden moeten worden, acht de rechtbank dit onvoldoende om het motiveringsgebrek te herstellen. Die stukken verlangen namelijk een zorgvuldige beoordeling, die verweerder op zitting niet heeft gegeven. Bovendien heeft verweerder niet op alle stukken gereageerd.
6 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verweerder in de gelegenheid te stellen het onder 5.3 geconstateerde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Concreet betekent dit dat verweerder bij het beroep op de hardheidsclausule de volgende stukken nog kenbaar moet betrekken:
- de ongedateerde brief van M. Immerzeel, bijstandsconsulente bij de gemeente Den Haag;
- de brief van S. Korporaal van het Sociaal Wijkteam van 28 maart 2018 en 30 juni 2018;
- rapportages van Parnassia Groep van 18 oktober 2018 en 10 januari 2019;
- de brief van J. Bakkich van Veilig Thuis Haaglanden van 16 oktober 2019;
- de verwijzing van A. Boudiane naar De Waag Centrum voor Ambulante GGZ van 17 oktober 2019;
- de brief van de gemachtigde van eiseres, gericht aan Vestia, van 11 december 2019;
- uittreksels van S.A. Mohammedin, huisarts, van 10 februari 2020, 15 maart 2018 (2x) en 27 december 2017;
- de op 5 oktober 2020 door de gemachtigde van eiseres overgelegde onderzoeksrapportage over mevrouw [eiseres] van psycholoog R.M. Hilberath.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Als verweerder geen gebruikmaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen één week te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder zitting uitspraak doen op het beroep.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Daarbij wordt opgemerkt dat hetgeen in deze uitspraak al is besproken en waar het gebrek niet op ziet, niet nogmaals aan de orde gesteld kan worden.
7 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.K.R.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.