4.5.Dergelijke gevallen zullen zich voordoen wanneer een vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar in combinatie met de omstandigheid dat die vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet er wel toe kunnen leiden dat het verder zou gaan dan noodzakelijk is indien de staatssecretaris vast zou houden aan het mvv-vereiste.
Concreet betekent dit het volgende. Indien een vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden aanvoert die op zichzelf genomen niet voldoende zijn om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, moet de staatssecretaris beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste indien die vreemdeling daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen. Uit het arrest Yön volgt immers dat de staatssecretaris al deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang moet beoordelen. Indien de staatssecretaris vervolgens tot de conclusie komt dat vasthouden aan het mvv-vereiste in zo'n geval inderdaad onevenredig bezwarend zou zijn, zal hij vervolgens toekomen aan de vraag of die vreemdeling ook daadwerkelijk aan alle materiële vereisten voldoet. Indien het antwoord op die vraag bevestigend is, zal de staatssecretaris die vreemdeling, onder toepassing van de hardheidsclausule, vrij moeten stellen van het mvv-vereiste. De vraag of een vreemdeling aan alle materiële vereisten voor gezinshereniging voldoet kan in zo'n geval dus niet pas aan de orde komen nadat de staatssecretaris de vreemdeling heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste, maar speelt al een rol bij de beantwoording van de vraag of die vreemdeling van dat vereiste moet worden vrijgesteld. De uitspraak van 8 april 2013 behoeft om deze reden in zoverre bijstelling.”
11. Uit deze uitspraak volgt dan ook dat het mvv-vereiste op zichzelf genomen niet in strijd is met het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat het niet onevenredig is om daaraan vast te houden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, in samenhang bezien, maken dat het onevenredig bezwarend is om vast te blijven houden aan het mvv-vereiste als eiser daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen.
12. Volgens het bestreden besluit heeft verweerder de omstandigheid dat eiser de primaire verzorger is van referente niet aangemerkt als bijzondere omstandigheid. Verweerder heeft dat deugdelijk gemotiveerd. Het vasthouden aan het mvv-vereiste is dus niet onevenredig bezwarend, referente kan immers zorg van anderen ontvangen in de tijd dat eiser terug gaat naar zijn land van herkomst om een mvv aan te vragen. Verweerder heeft daarom terecht niet beoordeeld of eiser voldoet aan de materiele vereisten voor gezinshereniging. Deze grond slaagt niet.
- Artikel 14 van het EVRM
13. Eiser heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verweerder artikel 14 van het EVRM heeft geschonden. Op de zitting heeft eiser verduidelijkt dat dit in samenhang met artikel 8 van het EVRM gelezen moet worden. Als een vreemdeling medische problematiek heeft, onderzoekt verweerder of dit bij terugkeer kan leiden tot een medische situatie op de korte termijn. Dit onderzoek wordt echter niet gedaan als een referent medische problematiek heeft.
14. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid. Er is immers geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden. Dat medisch onderzoek wordt opgestart bij een vreemdeling met medische problematiek komt voort uit het feit dat de vreemdeling geacht wordt het land te verlaten. Dan moet duidelijk zijn of dat ook medisch verantwoord is. In het geval van referente hoeft zij echter niet het land te verlaten. Referente kan er ook voor kiezen om tijdens de mvv-aanvraag van eiser in Nederland te blijven. Ook deze grond slaagt niet.
15. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
16. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.