ECLI:NL:RBDHA:2021:8141
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot procesbelang en verblijf in andere lidstaat
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Kaapverdische nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met het doel om bij haar zoon, die de Portugese nationaliteit bezit, te verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij medisch afhankelijk was van haar zoon. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 16 juli 2021 werd duidelijk dat de referent, de zoon van eiseres, inmiddels naar Portugal was vertrokken en zich daar had ingeschreven. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve de vraag onderzocht of eiseres nog procesbelang had bij haar beroep, nu zij en haar referent niet meer in Nederland verbleven. De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang meer was, omdat het verblijfsrecht van eiseres niet langer kon bestaan door het vertrek naar Portugal. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiseres niet onder de Richtlijn viel, omdat zij en haar referent zich hadden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) en hun verblijf in Portugal niet tijdelijk was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en liet de overige beroepsgronden onbesproken. De uitspraak werd gedaan door rechter A.M.J. Adriaansen, in aanwezigheid van griffier H.L. de Vries. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.