ECLI:NL:RBDHA:2021:843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
NL21.1168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen inbewaringstelling op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een eiser op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 26 januari 2021 is genomen. Dit besluit hield in dat de eiser in bewaring werd gesteld, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 1 februari 2021 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aangevoerd dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in de voorbereiding van de overdracht, aangezien er ten tijde van de zitting nog geen PCR-test was afgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de geplande overdracht naar Duitsland op 2 februari 2021, de dag na de zitting. De rechtbank concludeerde dat het ontbreken van de PCR-test niet betekende dat de Staatssecretaris niet tijdig zou handelen.

Daarnaast voerde de eiser aan dat de informatieplicht was geschonden omdat het verslag van het vertrekgesprek van 27 januari 2021 niet aan het dossier was toegevoegd. De rechtbank stelde vast dat dit verslag inderdaad ontbrak, maar oordeelde dat niet was aangetoond dat de eiser hierdoor in zijn belangen was geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier T.R. Oosterhoff-Vos, en werd op 2 februari 2021 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1168
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2000].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit.
aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, omdat eiser ten tijde van de zitting nog geen PCR-test heeft gehad. Dit is onvoldoende voortvarend, omdat verweerder hiervoor een week de tijd heeft gehad en de overdracht al gepland staat op 2 februari 2021, de dag na de zitting. Eiser is gepland in bewaring gesteld en verweerder had dan ook sneller dan gebruikelijk handelingen moeten verrichten. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juni 20193.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Bij aanvang van de inbewaringstelling was de landoverdracht naar Duitsland al gepland op 2 februari 2021, een week na de inbewaringstelling. Dat bij eiser nog geen PCR-test is afgenomen ten tijde van de zitting, betekent niet dat deze niet nog voor de overdracht afgenomen zal (kunnen) worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder de informatieplicht heeft geschonden door het verslag van het vertrekgesprek van 27 januari 2021 niet aan het dossier toe te voegen. Daaraan moet volgens eiser de conclusie worden verbonden dat de inbewaringstelling onrechtmatig is.
7. De rechtbank stelt vast dat het verslag van het vertrekgesprek van 27 januari 2021 niet aan het dossier is toegevoegd. Alhoewel verweerder dit verslag wel aan het dossier had moeten toevoegen, is echter niet toegelicht dat en zo ja, op welke wijze eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorgaande de inbewaringstelling niet onrechtmatig maakt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.