Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een eiser op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 26 januari 2021 is genomen. Dit besluit hield in dat de eiser in bewaring werd gesteld, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Tijdens de zitting op 1 februari 2021 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aangevoerd dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in de voorbereiding van de overdracht, aangezien er ten tijde van de zitting nog geen PCR-test was afgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de geplande overdracht naar Duitsland op 2 februari 2021, de dag na de zitting. De rechtbank concludeerde dat het ontbreken van de PCR-test niet betekende dat de Staatssecretaris niet tijdig zou handelen.
Daarnaast voerde de eiser aan dat de informatieplicht was geschonden omdat het verslag van het vertrekgesprek van 27 januari 2021 niet aan het dossier was toegevoegd. De rechtbank stelde vast dat dit verslag inderdaad ontbrak, maar oordeelde dat niet was aangetoond dat de eiser hierdoor in zijn belangen was geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier T.R. Oosterhoff-Vos, en werd op 2 februari 2021 openbaar gemaakt.