ECLI:NL:RBDHA:2021:8661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
F.09/21/90
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om breder onderzoek in faillissement van Coöperatieve Vereniging Briedis Jeugdbeschermers U.A.

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in het faillissement van de Coöperatieve Vereniging Briedis Jeugdbeschermers U.A. De coöperatie was op 1 juni 2021 in staat van faillissement verklaard. De curator, mr. B.J. Tideman, was aangesteld om het faillissement af te wikkelen. Verzoeker, die zich als schuldeiser had gemeld, verzocht de curator om een breder en dieper onderzoek te doen naar mogelijk strafrechtelijk handelen door de bestuurder en (ex-)leden van de gefailleerde coöperatie. De curator stelde echter dat hij zich moest beperken tot het gebruikelijke onderzoek zoals voorgeschreven in artikel 68 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) en dat verzoeker niet als schuldeiser kon worden aangemerkt zonder duidelijke onderbouwing van zijn vordering.

De rechter-commissaris heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Hij oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij financiële aanspraken had tegenover de gefailleerde coöperatie. Het enkele feit dat verzoeker een vordering op grond van onrechtmatig handelen had ingediend, was niet voldoende om hem als schuldeiser te kwalificeren. Bovendien had het door verzoeker gewenste onderzoek voornamelijk betrekking op individuele belangen en niet op het boedelbelang, wat ook een reden was om hem niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechter-commissaris benadrukte dat het gebruikelijke onderzoek door de curator zich richt op onregelmatigheden die het faillissement hebben veroorzaakt en dat verder onderzoek naar strafbare feiten niet binnen de taken van de curator valt, maar bij het Openbaar Ministerie ligt. Uiteindelijk werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – rechter-commissaris
insolventienummer: F.09/21/[00]
uitspraakdatum : 3 augustus 2021
Beschikking op grond van artikel 69 Fw
In het faillissement van:
de coöperatie
Coöperatieve Vereniging Briedis Jeugdbeschermers U.A.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 68814321,
statutair gevestigd te Den Haag,
vestigingsadres: 2719 DX Zoetermeer, Röntgenlaan 19,
mede handelend onder de namen Coöperatie Briedis, Coöperatie Briedis Jeugdbeschermers, Briedis Jeugdbeschermers,
gefailleerde,
is ingediend een verzoek met bijlagen door:
[verzoeker], handelend onder de naam [XXXX] (XXXX)
te [woonplaats]
verzoeker,
De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de hierna genoemde, door partijen overgelegde stukken.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij vonnis van 1 juni 2021 is gefailleerde in staat van faillissement verklaard. Tot rechter-commissaris is benoemd mr. H.J. van Harten en als curator is aangesteld mr. B.J. Tideman, advocaat te Den Haag.
1.2.
Verzoeker heeft zich tot de rechter-commissaris gericht met het verzoek om de curator te bevelen zijn onderzoek niet te beperken tot dat wat gebruikelijk is in faillissementen, maar per direct en met spoed een breder en dieper onderzoek te (laten) doen naar strafrechtelijk handelen door zowel de bestuurder als (ex-)leden van gefailleerde, en daaruit voortvloeiend ander onrechtmatig of oneigenlijk handelen en nalaten.
1.3.
De curator heeft zich, in reactie op het verzoekschrift, op het standpunt gesteld dat hij zich dient te beperken tot een onderzoek binnen de reikwijdte van artikel 68 lid 2 Faillissementswet (hierna: Fw). Daar komt bij dat volgens de curator verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoek, omdat hem vooralsnog niet duidelijk is of hij financiële aanspraken tegenover gefailleerde heeft. Zonder duidelijke onderbouwing van een vordering is er geen reden om verzoeker als schuldeiser aan te merken, aldus de curator.

2.De beoordeling

Ontvankelijkheid
2.1.
Het ingediende verzoekschrift is gebaseerd op artikel 69 Fw.
2.2.
Met artikel 69 Fw hebben onder meer schuldeisers de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de afwikkeling van een faillissement. Onder schuldeiser wordt verstaan iemand die dat reeds vóór de faillietverklaring was of wiens vordering in het faillissement verifieerbaar is.
2.3.
De primaire verantwoordelijkheid voor het beheer en afwikkeling van de boedel ligt bij de curator. De rechter-commissaris houdt daarop toezicht, gaat na of de curator zijn taak behoorlijk vervult en kan het beleid van de curator in volle omvang toetsen.
2.4.
Schuldeisers kunnen zich bij verzoek tot de rechter-commissaris wenden om op basis van artikel 69 Fw op te komen tegen het beleid van de curator om fouten te doen herstellen of te voorkomen. Uitgangspunt hierbij is dat deze bevoegdheid toekomt aan schuldeisers én dat het beroep betrekking dient te hebben op boedelbelangen en niet slechts op eigen belangen.
2.5.
Verzoeker stelt dat hij, samen met een aantal betrokken ouders, zich (vooralsnog pro forma en pro memorie) middels een vordering op grond van onrechtmatig handelen door gefailleerde bij de curator heeft gemeld als schuldeiser.
2.6.
De curator stelt dat hij bij de huidige stand van zaken geen reden ziet om verzoeker als schuldeiser van failliet aan te merken. Bij gebreke van een duidelijk onderbouwde vordering is vooralsnog niet duidelijk of verzoeker financiële aanspraken heeft tegenover gefailleerde.
2.7.
Naar het oordeel van de rechter-commissaris heeft verzoeker onvoldoende concreet toegelicht dat hij financiële aanspraken tegenover gefailleerde heeft. Het enkele gegeven dat verzoeker bij de curator een vordering op grond van onrechtmatig handelen door gefailleerde heeft ingediend is daarvoor onvoldoende. Verzoeker kan niet worden aangemerkt als schuldeiser in de zin van artikel 69 Fw. Dit betekent dat verzoeker reeds hierom niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek.
2.8.
Daar komt bij dat het door verzoeker gewenste onderzoek in overwegende mate betrekking heeft op beweerdelijke misdrijven begaan tegenover individuen en daarmee op individuele belangen ziet en niet op het boedelbelang. Omdat het vereiste boedelbelang ontbreekt, is verzoeker ook om deze reden niet ontvankelijk.
Ten overvloede, inhoudelijk
2.9.
Tot de taken van de curator behoort dat hij, binnen het daarvoor gestelde wettelijke kader van artikel 68 Fw, beziet of er sprake is van onregelmatigheden die het faillissement, althans mede, hebben veroorzaakt, de vereffening van de failliete boedel bemoeilijken of het tekort in het faillissement hebben vergroot. Onderzoek hiernaar is het ‘gebruikelijk’ onderzoek in dit verband. Stuit de curator bij dit onderzoek op (verdenking van) onregelmatigheden dan doet hij daarvan – in overleg met de rechter-commissaris – melding of aangifte bij de daarvoor geëigende instantie. Het is vervolgens aan díe instantie (veelal het Openbaar Ministerie of de FIOD) om over te gaan tot mogelijk verder en meer diepgaand onderzoek. Zij zijn daar ook op toegerust, hebben daarvoor de vereiste bevoegdheden en dat traject voorziet in de nodige processuele waarborgen voor betrokkenen.
2.10.
Het gebruikelijk onderzoek behelst, zoals hiervoor weergegeven, de vraag of (samengevat) sprake is van onregelmatigheden die het faillissement (mede) hebben veroorzaakt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, bestaan onvoldoende aanknopingspunten dat de door verzoeker opgesomde beweerdelijke misdrijven tot het faillissement hebben geleid. Nader onderzoek door de curator op dit punt is daarmee binnen het kader van artikel 68 lid 2 Fw dan ook niet aan de orde. Nog daargelaten dat, zoals hiervoor al is overwogen, onderzoek naar strafbare feiten niet op de weg van de curator ligt, maar op de weg van het Openbaar Ministerie.

3.De beslissing

De rechter-commissaris
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Gewezen door mr. H.J. van Harten, rechter-commissaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021 in aanwezigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, binnen vijf dagen na de dag van deze beschikking hoger beroep instellen bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de rechtbank te Den Haag.