ECLI:NL:RBDHA:2021:8715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/1731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Rijsdam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.L. Steeksma-Valente. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd vastgesteld dat hij voor 48,94% arbeidsongeschikt was en dat zijn WGA-loonaanvullingsuitkering niet zou wijzigen. Eiser was van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt was en voerde aan dat zijn mentale en fysieke gesteldheid niet was verbeterd sinds zijn eerdere beoordeling in 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening had gehouden met de medische informatie en dat er geen noodzaak was om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Eiser had geen objectieve medische feiten aangedragen die zijn stelling van volledige arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden was vastgesteld op 48,94% en dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering niet gewijzigd hoefde te worden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Rijsdam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij meer arbeidsgeschikt is en dat hij voor 48,94% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de aan hem op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekende WGA-loonaanvullingsuitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) wijzigt niet.
Bij besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 24 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als algemeen medewerker voor gemiddeld 40,11 uur per week. Op 23 mei 2018 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft verweerder aan eiser per 13 augustus 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 2 januari 2019 heeft verweerder bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 1 maart 2019 en dat eiser per die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 1 april 2019 heeft het Uwv Werkbedrijf een verzoek tot herbeoordeling ingediend bij verweerder. Dit heeft geleid tot het primaire besluit. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser hierbij vastgesteld op 48,94%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser 48,94% blijft en dat de hoogte van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Eiser voert aan dat zijn mentale en fysieke gesteldheid nog steeds hetzelfde is als in het jaar 2018 en wellicht zelfs nog verslechterd. Er is bij eiser geen enkele mogelijkheid om te werken. In het verslag van het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar wordt aangegeven dat er sprake is van extra beperkingen ten opzichte van het onderzoek in het jaar 2018. Knijp/grijpkracht en zitten zou zijn verbeterd, maar hier is echter geen sprake van. Eiser is onder behandeling bij de pijnpoli. Ondanks deze behandeling is er geen sprake van verbetering in het functioneren van eiser. Daar komt bij dat eiser van oordeel is dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de psychische gevolgen van de lichamelijke beperkingen. Bij eiser is sprake van depressiviteit en hiervoor is hij onder behandeling bij een psycholoog.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 6 juni 2019 medisch onderzocht en hiervan op 10 juni 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft in het rapport vermeld dat bij eiser sprake is van een consistent geheel van stoornissen, beperkingen en arbeidsbelastbaarheid als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek. In verband met de klachten en gegevens verkregen uit onderzoek stelt de verzekeringsarts dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Vergeleken met het onderzoek in juli 2018 is er een wijziging in de belastbaarheid, er is namelijk een verbetering ten aanzien van de handfunctie. Voorts heeft eiser beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. Rekening houdend met de aard van de aandoening zijn er nog beperkingen op het mentale vlak (ten aanzien van onder andere stress en hoge werkdruk) en fysieke beperkingen ten aanzien van zwaar fysieke arbeid. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de FML van 6 juni 2019.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 20 december 2019 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting van 18 oktober 2019 en de opgevraagde medische informatie van pijnspecialist E. Almaç van 12 november 2019. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Met de door de primaire verzekeringsarts aangegeven beperkingen is in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezig pathologie.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en de in bezwaar ingebrachte en opgevraagde medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiser en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiser in voldoende mate in kaart gebracht. De verzekeringsarts b&b heeft heroverwogen dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij niet aan een van de criteria ‘geen benutbare mogelijkheden’ voldoet. Er is namelijk geen sprake van een opname, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, sterk wisselende mogelijkheden of het op basis van een ernstige psychische stoornis sterk beperkt zijn in persoonlijk en/of sociaal functioneren zich uitend in de rolvervulling op drie niveaus. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b heroverwogen dat er geen sprake is van meer beperkingen bij eiser dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Ten tijde van het medisch onderzoek in juli 2018 waren er beperkingen aangenomen voor de handfunctie en werden er meer rugbeperkingen aangegeven. De beperkingen voor de handfunctie kunnen niet worden gevolgd, omdat er geen evidente medisch objectiveerbare afwijkingen en bij onderzoek geen functionele afwijkingen zijn gezien. De forse beperkingen voor de rugbelasting kunnen ook niet meer worden gevolgd gezien de informatie van de behandelaar waarin wordt aangegeven dat de behandelingen in principe succesvol zijn. Er zijn echter nog wel afwijkingen in de vorm van slijtageklachten, maar de aangegeven beperkingen door de primaire verzekeringsarts ondervangen die in ruime mate, aldus de verzekeringsarts b&b. Wat betreft de psychische klachten van eiser merkt de rechtbank op dat hier beperkingen voor zijn aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft in dit kader overwogen dat medisch objectiveerbare feiten ontbreken voor verdergaande psychische beperkingen. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
4.6
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 21 januari 2020 akkoord zijn bevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser niet heeft gewijzigd en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 48,94%.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.