ECLI:NL:RBDHA:2021:8849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.7441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en de gevolgen van indirect refoulement naar Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit houder. Eiser had op 1 april 2021 een asielaanvraag ingediend, maar het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 juli 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

Eiser voerde aan dat hij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op indirect refoulement, omdat zijn asielaanvraag in Zweden was afgewezen en hij gedwongen kan worden uitgezet naar Syrië. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de overdracht aan Zweden niet tot indirect refoulement zou leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7441
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.7442, op 29 juli 2021 te Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Al Wandawi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 1 april 2021 zijn asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.1 Nederland heeft bij Zweden een verzoek om terugname gedaan en Zweden heeft dat verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Zweden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De asielaanvraag van eiser in Zweden is afgewezen omdat eiser afkomstig is uit Damascus. Zweden heeft Damascus en omgeving aangemerkt als veilig gebied. Bij besluit van 6 september 2020 hebben de Zweedse autoriteiten eiser aangezegd dat hij Zweden dient te verlaten en uitgezet kan worden naar Syrië. Eiser voert daarom aan dat hij bij overdracht aan Zweden, gelet op het landgebonden
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
asielbeleid aldaar, gedwongen zal worden uitgezet naar Syrië. Eiser concludeert dat overdracht aan Zweden leidt tot indirect refoulement.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Bij uitspraak van 4 november 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)2 geoordeeld dat een verschil in bescherming tegen refoulement tussen lidstaten (en dus een risico op indirect refoulement) kan leiden tot een (structurele of fundamentele) tekortkoming indien dit verschil in bescherming leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4. Het in paragaaf C7/29.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde landenbeleid van verweerder houdt in dat wordt aangenomen dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij geen actieve aanhanger is van het regime. Op grond hiervan komt een vreemdeling die geen actieve aanhanger is van het regime in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5. Verweerder heeft terecht als uitgangspunt genomen dat ten aanzien van Zweden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser heeft daarover het volgende aangevoerd.
6. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verteld dat hij documenten bij zich heeft van de Zweedse autoriteiten over de afwijzing van zijn asielaanvraag. De gehoorambtenaar vermeldt vervolgens:
Ik laat mijn collega de originele geboorteakte en originele persoonsuittreksel innemen. Van de overige documenten laat ik mijn collega een kopie maken.3Eiser heeft daarover verklaard:
Ik heb een brief gekregen waarop staat dat mijn asielaanvraag is afgewezen en ik heb ook een brief gekregen waarop staat dat ze mij terug kunnen sturen naar Syrië.4
In beroep heeft eiser een pagina van het afwijzende besluit van de Zweedse autoriteiten overgelegd, met een informele vertaling daarvan, waaruit kan worden afgeleid dat eiser kan worden uitgezet naar Syrië. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat hij tegen het afwijzende asielbesluit beroep heeft ingesteld bij de Zweedse rechter, maar dat dit beroep is afgewezen.
7. Eiser heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat er een verschil in asielrechtelijke bescherming bestaat tussen Nederland en Zweden bij asielzoekers die uit Syrië komen. Verweerder heeft noch in het voornemen, noch in het bestreden besluit aandacht besteed aan de door eiser aangeboden stukken betreffende de afwijzing van de asielaanvraag in Zweden. Het is niet duidelijk of Zweden daadwerkelijk overgaat tot het uitzetten van uitgeprocedeerde Syriërs naar Syrië. Gelet op de door eiser overgelegde stukken en zijn toelichting daarbij, had het op de weg van verweerder gelegen om onderzoek te verrichten
3 Pagina 4 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
4 Pagina 5 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
naar de vraag of de Zweedse autoriteiten daadwerkelijk uitzetten naar Syrië en dus of overdracht aan Zweden leidt tot indirect refoulement. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom, gelet op het Zweedse besluit, overdracht aan Zweden niet tot indirect refoulement zal leiden.
7. De conclusie is dan ook dat het besteden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder eerst nader onderzoek moet doen, voorziet de rechtbank niet zelf in de zaak en zal de rechtbank ook geen bestuurlijke lus toepassen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496 (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.