1.2Op 22 oktober 2019 heeft ex-werknemer een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om ex-werknemer te reintegreren en dat eiseres daarom tot 11 januari 2021 de ZW-uitkering van ex-werknemer moet doorbetalen. De WIA-aanvraag is als gevolg hiervan niet behandeld. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 december 2019. Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht een loonsanctie aan eiseres is opgelegd. Onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 12 februari 2020 handhaaft verweerder het standpunt dat de reintegratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Volgens verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek naar de mogelijkheden voor re-integratie in het eigen of ander passend werk bij eiseres (het eerste spoor) plaatsgevonden en is het onderzoek naar re-integratie in werk bij een andere werkgever (het tweede spoor) te laat opgestart. Eiseres heeft volgens verweerder geen deugdelijke grond voor dit verzuim. Dat, volgens eiseres ten onrechte, geen verzekeringsarts is ingeschakeld doet hier niet aan af. In deze zaak is geen sprake van onduidelijkheden wat betreft een door de bedrijfsarts gestelde urenbeperking. Zowel door de verzekeringsarts bij de eerstejaars ZW-beoordeling als door de bedrijfsarts is namelijk geen urenbeperking gesteld. Ook is er geen re-integratie-blokkerend advies gegeven door de bedrijfsarts. Er was dan ook geen aanleiding om een verzekeringsarts in te schakelen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de besluitvorming van verweerder niet berust op een deugdelijke voorbereiding en in strijd is met verweerders eigen beleid. Ten onrechte heeft verweerder geen verzekeringsarts ingeschakeld bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen en het re-integratieverslag van eiseres. In een situatie als de onderhavige, waarin de bedrijfsarts geconcludeerd heeft dat er tot en met mei 2018 geen benutbare mogelijkheden bestonden en in november 2018 ook nog geconcludeerd heeft dat sprake is van marginale mogelijkheden, is verweerder volgens de ‘Werkwijzer Poortwachter’ verplicht een verzekeringsarts in te schakelen. Het niet inschakelen van een verzekeringsarts levert een formeel gebrek op, welk niet hersteld kan worden in de bezwaar- of beroepsfase. Het elfde lid van artikel 25 van de Wet WIA staat er namelijk aan in de weg dat het herstel van een besluitvormingsgebrek leidt tot oplegging van een loonsanctie. Het bestreden besluit dient dan ook vernietigd te worden, aldus eiseres. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2414. 4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Voor (ex-)werknemers die na twee jaren ziekte een aanvraag op grond van de Wet WIA indienen, wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenaamde poortwachtertoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
6. Ingevolge artikel 7:658a, eerste en tweede lid, van het BW is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de (ex-)werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de (ex-)werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt verweerder of de werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is onder andere bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verweerder het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…) verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
8. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en
(ex-)werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de
(ex-)werknemer. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door de werkgever en (ex-)werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend reintegratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is eveneens het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en (ex-)werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de (ex-)werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. Het besluit tot oplegging van de in geding zijnde loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvBdient verweerder aannemelijk te maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re‑integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren.