ECLI:NL:RBDHA:2021:8917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/2499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot doorbetaling van ZW-uitkering en onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen STL Werk B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank oordeelde dat eiseres, STL Werk B.V., verplicht was om de Ziektewet (ZW) uitkering van een ex-werknemer door te betalen tot 11 januari 2021, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De ex-werknemer was uitgevallen voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur vanwege lichamelijke klachten en had op 15 oktober 2018 ziek uit dienst gegaan. Eiseres was eigenrisicodrager voor de ZW en had in de periode van ziekte niet adequaat gereageerd op de re-integratieverplichtingen. De rechtbank stelde vast dat er geen medische vragen of onduidelijkheden waren die het inschakelen van een verzekeringsarts noodzakelijk maakten. De rechtbank vond dat de gedingstukken voldoende steun boden voor het standpunt van verweerder dat eiseres niet tijdig en niet adequaat had gehandeld in het kader van de re-integratie van de ex-werknemer. De rechtbank concludeerde dat eiseres te lang had gewacht met het laten uitvoeren van een arbeidskundig onderzoek en dat zij ten onrechte de mogelijkheden in het eerste spoor had nagelaten te onderzoeken. Ook was het tweede spoor te laat opgestart. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de ZW-uitkering te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2021 in de zaak tussen

STL Werk B.V., statutair gevestigd te Alphen aan den Rijn, eiseres

(gemachtigde: mr. R.W. Verheul),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Arabkhani).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres verplicht de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van [ex-werknemer] (ex-werknemer) door te betalen tot 11 januari 2021.
Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben beide partijen ermee ingestemd dat het beroep vanwege de maatregelen rondom het coronavirus schriftelijk wordt afgehandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1.1
Ex-werknemer was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 32 uur per week bij eiseres. Op 15 januari 2018 is ex-werknemer uitgevallen voor deze werkzaamheden vanwege lichamelijke klachten. Op 15 oktober 2018 is hij ziek uit dienst gegaan. Eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW. Naar aanleiding van de eerstejaars ZW-beoordeling is het recht op een ZW-uitkering onverminderd voortgezet, omdat werd geoordeeld dat exwerknemer op 14 januari 2019 niet meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen.
1.2
Op 22 oktober 2019 heeft ex-werknemer een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om ex-werknemer te reintegreren en dat eiseres daarom tot 11 januari 2021 de ZW-uitkering van ex-werknemer moet doorbetalen. De WIA-aanvraag is als gevolg hiervan niet behandeld. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 december 2019. Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht een loonsanctie aan eiseres is opgelegd. Onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 12 februari 2020 handhaaft verweerder het standpunt dat de reintegratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Volgens verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek naar de mogelijkheden voor re-integratie in het eigen of ander passend werk bij eiseres (het eerste spoor) plaatsgevonden en is het onderzoek naar re-integratie in werk bij een andere werkgever (het tweede spoor) te laat opgestart. Eiseres heeft volgens verweerder geen deugdelijke grond voor dit verzuim. Dat, volgens eiseres ten onrechte, geen verzekeringsarts is ingeschakeld doet hier niet aan af. In deze zaak is geen sprake van onduidelijkheden wat betreft een door de bedrijfsarts gestelde urenbeperking. Zowel door de verzekeringsarts bij de eerstejaars ZW-beoordeling als door de bedrijfsarts is namelijk geen urenbeperking gesteld. Ook is er geen re-integratie-blokkerend advies gegeven door de bedrijfsarts. Er was dan ook geen aanleiding om een verzekeringsarts in te schakelen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de besluitvorming van verweerder niet berust op een deugdelijke voorbereiding en in strijd is met verweerders eigen beleid. Ten onrechte heeft verweerder geen verzekeringsarts ingeschakeld bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen en het re-integratieverslag van eiseres. In een situatie als de onderhavige, waarin de bedrijfsarts geconcludeerd heeft dat er tot en met mei 2018 geen benutbare mogelijkheden bestonden en in november 2018 ook nog geconcludeerd heeft dat sprake is van marginale mogelijkheden, is verweerder volgens de ‘Werkwijzer Poortwachter’ verplicht een verzekeringsarts in te schakelen. Het niet inschakelen van een verzekeringsarts levert een formeel gebrek op, welk niet hersteld kan worden in de bezwaar- of beroepsfase. Het elfde lid van artikel 25 van de Wet WIA staat er namelijk aan in de weg dat het herstel van een besluitvormingsgebrek leidt tot oplegging van een loonsanctie. Het bestreden besluit dient dan ook vernietigd te worden, aldus eiseres. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2414.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Voor (ex-)werknemers die na twee jaren ziekte een aanvraag op grond van de Wet WIA indienen, wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenaamde poortwachtertoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
6. Ingevolge artikel 7:658a, eerste en tweede lid, van het BW is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de (ex-)werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de (ex-)werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt verweerder of de werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is onder andere bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verweerder het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…) verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
8. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en
(ex-)werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de
(ex-)werknemer. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door de werkgever en (ex-)werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend reintegratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is eveneens het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en (ex-)werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de (ex-)werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. Het besluit tot oplegging van de in geding zijnde loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB [1] dient verweerder aannemelijk te maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re‑integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren.
10.1
Blijkens de gedingstukken heeft de bedrijfsarts op 19 april 2018 gerapporteerd dat ex-werknemer tot en met mei 2018 geen functionele mogelijkheden heeft wat betreft het gebruik van zijn rechterhand. In zijn rapportage van 17 juli 2018 concludeert de bedrijfsarts dat ex-werknemer in staat is aangepaste werkzaamheden, die kunnen worden uitgevoerd met zijn niet-dominante hand/arm, te verrichten. Op 4 september 2018 rapporteert de bedrijfsarts dat ex-werknemer onverminderd beperkingen heeft wat betreft het dynamisch functioneren van zijn rechterhand, echter dat hij aangepaste werkzaamheden kan verrichten. In zijn rapportage van 28 november 2018 concludeert een nieuwe bedrijfsarts dat ex-werknemer nog ongeschikt is voor zijn eigen functie en dat er, gezien de huidige beperkingen, nog zeer beperkte re-integratiemogelijkheden zijn. Op 16 januari 2019 heeft deze bedrijfsarts geconcludeerd dat ex-werknemer beschikt over duurzame beperkingen en de functionele mogelijkheden van ex-werkgever in kaart gebracht. Volgens de bedrijfsarts is ex-werknemer belastbaar conform de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Blijkens de zogenoemde Eerstejaarsevaluatie van 28 januari 2019 was ex-werknemer op dat moment nog steeds arbeidsongeschikt voor de maatgevende arbeid, maar wel belastbaar voor passende arbeid, rekening houdend met zijn beperkingen. Verder blijkt uit deze evaluatie dat ex-werknemer in staat wordt geacht te re-integreren, echter dat het tweede spoor nog niet ingezet is in afwachting van het arbeidskundig onderzoek. Op 12 maart 2019 heeft een arbeidsdeskundige van Vitaal Verder advies uitgebracht over de re-integratiemogelijkheden van ex-werknemer. Deze arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat ex-werknemer niet in staat is om het eigen werk te verrichten, ook niet in aangepaste vorm. Volgens de arbeidsdeskundige zou de functie van chauffeur wel als passend te beschouwen zijn als de functie alleen gericht zou zijn op rijden en ex-werknemer daarbij niet zelf hoeft te laden en te lossen. De arbeidsdeskundige adviseert eiseres om de mogelijkheden binnen het eigen bedrijf tot aan het einde van de wachttijd te onderzoeken. Voorts concludeert de arbeidsdeskundige dat ex-werknemer benutbare mogelijkheden heeft voor gangbare arbeid. Geadviseerd wordt om re-integratie gericht op ander passend werk op te starten. Volgens de arbeidsdeskundige kan zowel eiseres als een externe partij hiervoor ingeschakeld worden. Op 18 maart 2019 heeft de bedrijfsarts ex-werknemer op het spreekuur gezien en geadviseerd om ex-werknemer aan te melden bij een re-integratiebedrijf. Op 28 maart 2019 is ex-werknemer aangemeld bij Herenbos re-integratie B.V. (Herenbos). Blijkens het re-integratieplan van Herenbos van 4 april 2019 heeft op 2 april 2019 een intakegesprek plaatsgevonden en bestaat het re-integratietraject uit begeleiding op het gebied van solliciteren en het helpen zoeken naar werkkansen. De voortgang van ex-werknemer wordt elke vier weken bepaald aan de hand van een persoonlijk gesprek. Uit de voortgangsrapportages van Herenbos van 16 mei, 13 augustus en 24 september 2019 blijkt dat op 30 april, 28 mei, 2 juli, 1 augustus en 3 september 2019 voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden. In de periode van 2 april 2019 tot en met 3 september 2019 heeft ex-werknemer onder andere zijn C.V. aangepast, een beroepskeuzetest gemaakt, vacatures en stagemogelijkheden onderzocht en is ex-werknemer begonnen aan een ICT-opleiding op MBO-niveau. Op 24 juni 2019 heeft de bedrijfsarts ex-werknemer op het spreekuur gezien en geconcludeerd dat de beperkingen van ex-werknemer ongewijzigd zijn en dat de FML van 16 januari 2019 nog altijd actueel is. Uit de zogenoemde Eindevaluatie van 24 oktober 2019 blijkt dat op het moment van de evaluatie geen succesvolle werkhervatting bewerkstelligd is. Eiseres geeft aan dat ex-werknemer op dat moment niet werkt, maar dat hij in de toekomst wel kan werken. Volgens eiseres zijn er nog mogelijkheden in het eerste spoor, omdat de arbeidsdeskundige geadviseerd heeft om re-integratie naar ander passend werk op te starten, georganiseerd door eiseres dan wel door een externe partij. Voorts geeft eiseres aan dat het tweede spoor op 2 april 2019 ingezet is.
10.2
Naar aanleiding van de WIA-aanvraag heeft de primaire arbeidsdeskundige de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. In de rapportage van 12 december 2019 concludeert de primaire arbeidsdeskundige dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Volgens de primaire arbeidsdeskundige heeft het in opdracht van eiseres verrichte arbeidskundig onderzoek te laat plaatsgevonden, zijn de mogelijkheden in het eerste spoor ten onrechte niet verder onderzocht na het arbeidskundig onderzoek en is eiseres te laat gestart met re-integratiebegeleiding in het tweede spoor. Het arbeidskundig onderzoek had reeds in juli 2018, december 2018 en/of januari 2019 opgestart kunnen worden, echter dit is pas in maart 2019 gebeurd. Eiseres heeft het casemanagement uitbesteed aan Robidus Adviesgroep B.V. (Robidus) en heeft ten onrechte niet de vinger aan de pols gehouden. Eiseres weet daarom niet waarom vertraging is opgetreden met betrekking tot het arbeidskundig onderzoek en de re-integratiebegeleiding door Herenbos. Robidus geeft aan de ene kant aan niet te weten waarom de vertraging is ontstaan en geeft aan de andere kant aan de informatie wat betreft de eerstejaars ZW-beoordeling pas in april 2019 te hebben ontvangen. Volgens de primaire arbeidsdeskundige is dit geen deugdelijke grond voor het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Eiseres dient daarom alsnog de mogelijkheden binnen het eigen bedrijf te onderzoeken en dient daarnaast de re-integratiebegeleiding in het tweede spoor voort te zetten.
10.3
De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 12 februari 2020 het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige onderschreven en eveneens geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht zonder daar een deugdelijke grond voor te hebben. Ook de arbeidskundige b&b concludeert dat het arbeidskundig onderzoek veel te laat heeft plaatsgevonden. Daarnaast concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat in het arbeidskundig rapport is aangegeven dat de functie van chauffeur wel passend is te achten als de functie alleen gericht is op rijden zonder dat de chauffeur zelf moet laden en lossen. Hier is ten onrechte geen onderzoek naar gedaan door eiseres. Eiseres had de mogelijkheden binnen het eerste spoor verder moeten onderzoeken. De bedrijfsarts geeft in zijn rapportage van 28 november 2018 inderdaad aan dat sprake is van zeer beperkte re-integratiemogelijkheden maar hij spreekt niet van geen benutbare mogelijkheden, zoals eiseres stelt. Voorts heeft de bedrijfsarts op 16 januari 2019 een FML opgesteld die overeenkomt met de FML van de verzekeringsarts van 7 december 2018. Ten slotte is het tweede spoor ook te laat opgestart, aldus de arbeidsdeskundige b&b. Het tweede spoor moet uiterlijk binnen zes weken na de Eerstejaarsevaluatie opgestart worden. Dat is in dit geval niet gebeurd.
11.1
De rechtbank zal eerst ingaan op de beroepsgrond van eiseres dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is voorbereid en in strijd is met verweerders eigen beleid, omdat ten onrechte geen verzekeringsarts is ingeschakeld bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen en het re-integratieverslag van eiseres.
11.2
Volgens de ten tijde van het bestreden besluit geldende Werkwijzer Poortwachter [2] wordt de beoordeling van het re-integratieverslag in eerste instantie uitgevoerd door de arbeidsdeskundige. Medische vragen of onduidelijkheden worden voorgelegd aan de verzekeringsarts. Inschakeling van de verzekeringsarts is volgens de Werkwijzer met name verplicht in de volgende situaties [3] :
  • de bedrijfsarts heeft een medische urenbeperking gesteld.
  • de bedrijfsarts stelde perioden vast waarin geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden bestonden.
  • de bedrijfsarts heeft mogelijk een re-integratiebelemmerend advies aan de werkgever gegeven.
11.3
De rechtbank deelt het oordeel van verweerder dat er in dit geval geen aanleiding was om een verzekeringsarts in te schakelen. In dit geval was namelijk geen sprake van medische vragen of onduidelijkheden en bovenstaande situaties doen zich niet voor. De bedrijfsarts heeft geen medische urenbeperking gesteld en de verzekeringsarts evenmin bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Verder is er geen sprake van de situatie dat de bedrijfsarts een re-integratiebelemmerend advies heeft gegeven aan eiseres. Ook is er geen sprake van de situatie dat de bedrijfsarts zich op het standpunt stelt dat er geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden bestonden. Volgens de begrippenlijst van de Werkwijzer wordt met ‘marginale mogelijkheden’ bedoeld dat de (ex-)werknemer tegen de grens van ‘geen benutbare mogelijkheden’ aan zit. Daarvan is in dit geval geen sprake. In zijn rapport van 16 januari 2019 geeft de bedrijfsarts, in navolging van de verzekeringsarts bij de eerstejaars ZW-beoordeling, aan dat ex-werknemer belastbaar is conform de FML (van 16 januari 2019) en dat hij derhalve arbeidsgeschikt is voor passend werk en/of re-integratie-activiteiten. De bedrijfsarts heeft deze FML in zijn latere adviezen, waaronder het rapport van 24 juni 2019 en het actueel oordeel van 21 oktober 2019, gehandhaafd. Gelet hierop was het oordeel van de verzekeringsarts niet nodig om te beoordelen of de re-integratie-inspanningen van eiseres voldoende waren. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2017:2414) kan haar niet baten. De in die uitspraak behandelde zaak betrof een geval waarin sprake was van een verschil van mening tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts. Onderhavige zaak verschilt wezenlijk van de door de CRvB beoordeelde zaak, nu in dit geval geen sprake van een dergelijk verschil van mening tussen beide artsen. De beroepsgrond van eiseres treft daarom geen doel.
12.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat ex-werknemer ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet in loonvormende arbeid had hervat. Verweerder heeft daarom terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van onvoldoende inspanningen gericht op de re-integratie in het zogenoemde eerste en tweede spoor zonder dat eiseres daarvoor een deugdelijke grond had.
12.2
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken voldoende steun voor het standpunt van verweerder dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht zonder daarvoor een deugdelijke grond te hebben. De rechtbank acht daarbij van doorslaggevend belang dat in de FML van de bedrijfsarts van 16 januari 2019 wordt vastgesteld dat ex-werknemer benutbare mogelijkheden heeft en dat het mogelijk zou moeten zijn om acht uur per dag en veertig uur per week arbeid te verrichten. Dit komt geheel overeen met hetgeen de verzekeringsarts in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling en in zijn FML van 7 december 2018 heeft vastgesteld. Uit de rapportage van 24 juni 2019 en het actueel oordeel van 21 oktober 2019 blijkt dat de bedrijfsarts de FML nog steeds actueel acht.
12.3
Het is vaste rechtspraak van de CRvB [4] dat ook als de arbeidsmogelijkheden beperkt worden ingeschat, maar er strikt genomen geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, van een werkgever gevergd kan worden dat hij in enige mate re‑integratie‑inspanningen verricht. Uitgangspunt is dat als er arbeidsmogelijkheden zijn, de werkgever zich moet inspannen voor re-integratie. Een complexe en onzekere medische toestand levert voor de werkgever geen deugdelijke grond op om re-integratieactiviteiten achterwege te laten.
12.4
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres te lang heeft gewacht met het laten uitvoeren van een arbeidskundig onderzoek. De bedrijfsarts heeft in zijn rapportages van 17 juli 2018 en 4 september 2018 aangegeven dat ex-werknemer aangepaste werkzaamheden kan verrichten. De bedrijfsarts concludeert in zijn rapportage van
28 november 2018 dan wel dat sprake is van zeer beperkte re-integratiemogelijkheden, maar dit is wat anders dan een situatie van geen beschikbare mogelijkheden. Door de verzekeringsarts werd op 7 december 2018 geconcludeerd dat ex-werknemer benutbare mogelijkheden heeft en dit standpunt wordt door de bedrijfsarts overgenomen in zijn rapportage van 16 januari 2019. Eiseres heeft echter pas in maart 2019 arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank had dit al veel eerder moeten gebeuren, in ieder geval na de rapportage en FML van de verzekeringsarts van
7 december 2018 en/of de rapportage en FML van de bedrijfsarts van 16 januari 2019.
12.5
Daarnaast heeft eiseres ten onrechte nagelaten de mogelijkheden in het eerste spoor te onderzoeken. De arbeidsdeskundige van Vitaal Verder geeft namelijk aan dat de functie van chauffeur wel als passend te beschouwen zou zijn als de functie alleen gericht zou zijn op rijden en de chauffeur daarbij niet zelf hoeft te laden en te lossen. De arbeidsdeskundige adviseert eiseres daarom om de mogelijkheden binnen het eigen bedrijf tot aan het einde van de wachttijd te onderzoeken. Eiseres heeft dit ten onrechte nagelaten. Op eiseres rust immers een inspanningsverplichting.
12.6
Ten slotte is het tweede spoor ook te laat opgestart. Op grond van de Werkwijzer had dit uiterlijk binnen zes weken na de eerstejaarsevaluatie moeten gebeuren. [5] In dit geval was namelijk geen concreet perspectief (binnen drie maanden) op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander werk. De eerstejaarsevaluatie heeft in dit geval op 28 januari 2019 plaatsgevonden, hetgeen betekent dat het tweede spoor uiterlijk op 11 februari 2019 opgestart had moeten zijn. Het tweede spoor is in dit geval echter pas op 2 april 2019, en dus te laat, opgestart.
13. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op juiste gronden heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daaruit volgt dat verweerder terecht de periode waarover eiseres de ZW-uitkering van ex-werknemer moest doorbetalen, heeft verlengd tot 11 januari 2021. Het beroep is daarom ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit is een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2726.
2.Dat is de versie van 1 december 2018. Voor de meest recente versie, zie
3.Zie pagina 23 van de Werkwijzer Poortwachter van 1 december 2018.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:94, en 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2726.
5.Zie pagina 12 van de Werkwijzer Poortwachter.