Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van13 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
mr. [A] en [B] verschenen.
Beslissing
€ 500;
Overwegingen
1 april 2020 als erkend leerbedrijf functioneert, met ingang van 1 oktober 2020 een winkelpand huurt en zijn activiteiten heeft uitgebreid met een inlijstservice – onderbouwen niet dat sprake was van een objectieve voordeelsverwachting in 2016, aangezien deze feiten en omstandigheden toen niet van toepassing waren. Overigens is ook niet gebleken dat de activiteiten van eiser in 2020 wel tot een positief resultaat hebben geleid. Dat eiser in 2016 via internet zijn activiteiten adverteerde en zich onderscheidde van concurrenten door persoonlijk bij klanten langs te gaan, kunnen evenmin tot de conclusie leiden dat sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Alhoewel voor de rechtbank vast staat dat eiser veel passie heeft voor zijn vak en het prijzenswaardig is dat eiser – ondanks zijn volledige arbeidsongeschiktheid sinds 2003 – werkzaam is gebleven als schoenmaker, zijn dit op basis van de jurisprudentie geen omstandigheden die kunnen worden meegewogen bij de vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
23 november 2015 opgezegd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
€ 748 en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 (licht), aangezien verweerder slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser omdat aan eiser een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven.
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.