ECLI:NL:RBDHA:2021:9205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AMS 20/7126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Yeşilgöz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinsleden van een asielgerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel van gezinshereniging. Eiser, referent, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen en had een aanvraag ingediend voor zijn ouders en broers om bij hem in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de feitelijke gezinsband met de ouders was verbroken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat deze gezinsband daadwerkelijk verbroken was. De rechtbank wees op de omstandigheden waaronder referent zijn huwelijk had gesloten en de nauwe band die hij met zijn ouders en broers had. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen beschermenswaardig familieleven bestond in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten en het griffierecht aan eisers vergoedde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7126
[V-nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1966, eiser

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 2] 1967, eiseres

[eiser 2]

geboren op [geboortedatum 3] 2000, eiser

[eiser 3]

geboren op [geboortedatum 3] 2000, eiser
allen van Iraakse nationaliteit, tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ” afgewezen.
Het bezwaar van eisers is bij besluit van 12 februari 2019 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2019 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep van eisers gegrond verklaard, het besluit van 12 februari 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Bij besluit van 24 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Op 21 september 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De heer [referent] (referent) is verschenen. Ook is de heer A.H.H. Alnima verschenen als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Referent is op 22 september 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 8 september 2017 een aanvraag ingediend voor een mvv, omdat eisers bij referent in Nederland willen verblijven. Op het moment dat referent zijn aanvraag indiende, was hij 24 jaar. Referent is de oudste zoon van het gezin, dat naast hem bestaat uit zijn ouders en twee jongere broers (eisers). Referent is op 14 oktober 2014 gehuwd. Zijn echtgenote is op 15 maart 2015 overleden aan kanker.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het volgende standpunt. Referent voldoet niet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid als opgenomen in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, omdat sprake is geweest van een verbreking van de feitelijke gezinsband met zijn ouders. Referent heeft namelijk op meerdere vlakken stappen gezet richting zelfstandigheid. Daarnaast heeft referent onvoldoende aangetoond dat tussen hem en zijn ouders sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties). Evenmin is vast komen te staan dat referent gezinsleven heeft met zijn twee jongere broers. Tussen eisers en referent bestaat dan ook geen beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] .
Oordeel rechtbank
3.1
De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in voornoemde uitspraak heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat referent niet (langer) feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoort. De motivering van verweerder dat referent gehuwd is geweest en (mede) heeft voorzien in zijn eigen levensonderhoud, heeft de rechtbank daarvoor onvoldoende geacht gelet op het gegeven dat referent altijd bij zijn ouders is blijven wonen en ‘samen’ met zijn vader de gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd van het hele gezin. Volgens de rechtbank had verweerder, meer specifiek, de volgende omstandigheden onvoldoende (kenbaar) betrokken in zijn oordeel:
- de aard, de duur en de intensiteit van het huwelijk tussen referent en zijn overleden echtgenote;
- de omstandigheden waaronder het huwelijk is aangegaan, meer concreet de verklaring van eiser dat hij het huwelijk enkel is aangegaan om de homoseksuele geaardheid te verhullen, dat geen sprake is geweest van een intieme relatie en dat hij alleen voor haar heeft gezorgd tijdens haar ziekteperiode uit humaan oogpunt.
3.2
De rechtbank is met eisers van oordeel dat het motiveringsgebrek in het bestreden besluit dat nu ter toetsing voorligt niet is hersteld en overweegt daartoe als volgt.
3.3
De rechtbank stelt allereerst vast dat de kern van de afwijzing (wederom) is dat referent in Irak al niet meer behoorde tot het gezin, omdat hij een huwelijk is aangegaan en (mede) financieel in het onderhoud heeft voorzien van het gezin.
3.4
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat referent niet langer wordt tegengeworpen dat hij het huwelijk is aangegaan, gezien de omstandigheden waaronder referent toen verkeerde. De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit wel de omstandigheden ten tijde van het huwelijk in het nadeel van referent zijn meegewogen, te weten dat referent twee jaar in een huwelijk is geweest met zijn echtgenote, met haar heeft samengewoond, het huwelijk heeft geconsumeerd en voor haar heeft gezorgd toen zij ziek was. Zonder nadere motivering kan de rechtbank niet de conclusie volgen die verweerder hieraan verbindt, namelijk dat deze omstandigheden een indicatie zijn dat referent is losgekomen van het gezin van zijn ouders. Verweerder heeft hiermee onvoldoende blijk gegeven de omstandigheden die zijn genoemd in voornoemde uitspraak, te weten dat referent enkel het huwelijk is aangegaan om zijn homoseksuele geaardheid te verhullen, dat geen sprake was van een intieme relatie en dat hij alleen voor haar heeft gezorgd uit humaan oogpunt, voldoende (kenbaar) te hebben betrokken in zijn oordeel. De stelling van verweerder dat het geen teken van afhankelijkheid is dat referent bij zijn ouders is blijven wonen na zijn huwelijk, omdat referent zelf heeft verklaard dat het gebruikelijk is dat in Irak een man na zijn huwelijk bij zijn ouders blijft wonen met zijn echtgenote, kan de rechtbank evenmin zonder meer volgen. De rechtbank overweegt dat verweerder hierbij voorbij gaat aan het gegeven dat referent ook heeft verklaard dat, naast het culturele aspect, de goede relatie met zijn ouders hiervoor redengevend was.
3.5
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit wederom onvoldoende blijk van heeft gegeven kenbaar te hebben betrokken dat referent samen met zijn vader het gezin financieel heeft onderhouden. De vergelijking van verweerder met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2020 [3] gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In die zaak was, in tegenstelling tot deze zaak, geen sprake van een meewerkende ouder of gezinslid en bleef de referente het gezin langdurig onderhouden ook na haar fysieke vertrek uit het gezin. Dat laatste vormde naar het oordeel van de Afdeling een indicatie dat die jongvolwassene niet meer feitelijk tot dat gezin behoorde. Blijkens de verklaringen van referent is dat in deze zaak juist anders; volgens referent stuurt hij slechts op incidentele basis vanuit Nederland geld naar zijn ouders en is hij hierdoor zelf in financiële problemen is geraakt. Verder kan de rechtbank niet volgen waarom verweerder het van belang heeft geacht dat referent baantjes heeft gehad en actief heeft gezocht naar werk in Nederland, aangezien deze banen geen stand hebben gehouden.
3.6
Voor zover verweerder heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eisers is verbroken omdat referent meerdere relaties is aangegaan, volgt de rechtbank deze stelling ook niet. Referent heeft in zijn gehoor verklaard over een serieuze relatie in Irak van ongeveer tweeënhalf tot drieënhalf jaar, welke gedurende zijn huwelijk heeft plaatsgevonden. Gelet op de omstandigheden van het geval, namelijk dat referent geen gezin heeft gesticht of heeft samengewoond met deze persoon, is de rechtbank van oordeel dat het niet de conclusie rechtvaardigt dat de feitelijke gezinsband door deze relatie is verbroken. Dat geldt ook voor de kortere relatie van twee maanden in Nederland of andere intieme (losse) contacten waar referent over heeft verklaard. Gelet op de aard en de duur van deze verhoudingen kan hieruit evenmin worden afgeleid dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eisers is verbroken.
3.7
Uit rechtsoverwegingen 3.4 tot en met 3.6 van deze uitspraak volgt dat het bestreden besluit op meerdere onderdelen onvoldoende is gemotiveerd en dus in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf tot finale geschilbeslechting te komen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Yeşilgöz, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.AWB 19/1866
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.