ECLI:NL:RBDHA:2021:9265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
21_4959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van de Opiumwet met betrekking tot minderjarig kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die eigenaar en bewoners zijn van een woning in Alphen aan den Rijn. De burgemeester van Alphen aan den Rijn had op 23 juli 2021 besloten om de woning voor de duur van één maand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na de vondst van grote hoeveelheden hard- en softdrugs, vuurwapens en munitie in de woning. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij stelden dat de sluiting onevenredige gevolgen zou hebben voor hun minderjarige zoon, die lijdt aan psychische en medische problemen.

Tijdens de zitting op 26 juli 2021 is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken over de situatie van de minderjarige zoon. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat er sprake was van een verminderde noodzaak tot sluiting, gezien de omstandigheden van het kind. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekers om in hun woning te blijven zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester bij de sluiting van de woning. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, en is het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekers. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4959 OPIUMW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker] (verzoeker) en [verzoekster] (verzoekster), te [woonplaats], hierna: verzoekers
(gemachtigde: mr. A.B. Baumgarten),
tegen

de burgemeester van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: B. van Riessen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2021 heeft verweerder gelast de woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning) voor de duur van één maand te sluiten, ingaande op
27 juli 2021 om 10.00 uur.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 26 juli 2021.
Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is van de zijde van verweerder verschenen C. Boudesteijn (adviseur Veiligheid).
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te dienen met betrekking tot de (medische) situatie van de minderjarige zoon van verzoekers. Partijen hebben een nadere reactie ingediend en ingestemd met een uitspraak zonder nadere zitting.
De voorzieningenrechter sluit het onderzoek.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
1.2.
Verzoekers zijn eigenaar en bewoners van de woning. Op dit adres staan naast verzoekers ingeschreven: hun zoon G (geboren 2009) en verzoeksters meerderjarige zoon G.
In de bestuurlijke rapportage van 22 juli 2021 is vermeld dat de politie-eenheid Den Haag op 15 juli 2021 in de woning, in de slaapkamer van L (meerderjarige zoon van verzoekster), de volgende zaken heeft aangetroffen:
- 3 vuurwapens;
- munitie;
- 1 stroomstootwapen;
- 7 liter GHB;
- 9,287 kilo methadon in poedervorm;
- 1 zak XTC pillen à 470 gram;
- 3,838 kilo amfetamine;
- 730,6 gram ketamine;
- 107,3 gram kphedrine en
- 5 gram cannabis.
Voorts zijn 3 weegschalen en 1 gasmasker aangetroffen, die gerelateerd kunnen worden aan de productie van synthetische drugs. De aangetroffen zaken waren in het bezit van L.
De politie heeft voorts vermeld dat L heeft verklaard dat de aangetroffen drugs deels zijn eigendom waren en bestemd voor eigen gebruik. De rest van de drugs en de vuurwapens zou hij in bewaring hebben gehad voor een ander. L is aangehouden als verdachte van het bezit van harddrugs, het treffen van voorbereidingshandelingen voor het verhandelen van harddrugs en het voorhanden hebben van vuurwapens. Verzoekster heeft verklaard niets af te weten van de aangetroffen verdovende middelen en de vuurwapens.
L is eerder in 2019 aangehouden als verdachte van het bereiden van en handel in harddrugs. In zijn toenmalige woning in [plaats] werden grote hoeveelheden drugs aangetroffen en benodigdheden voor de bereiding van harddrugs.
2. Verweerder ziet aanleiding de woning te sluiten, gelet op de aangetroffen grote handelshoeveelheden aan harddrugs, de (vuur)wapens en de munitie.
Verweerder heeft hierbij overwogen dat dit de tweede keer is dat L is aangehouden wegens het bezit van drugs en dat het aannemelijk is dat verzoekers op de hoogte waren van de activiteiten in relatie tot de aangetroffen goederen van L in of vanuit hun woning. Omdat er een minderjarig kind in de woning woont heeft verweerder de duur van de sluiting, in afwijking van de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn (de Beleidsregels) [1] , bepaald op één maand. Verder acht verweerder vervangende woonruimte beschikbaar, nu verzoekster nog huurder is van een andere woning in Alphen aan den Rijn, waar alleen haar andere zoon woont.
3. Verzoekers zijn het niet eens met de sluiting en hebben daartegen bezwaar gemaakt. Zij verzoeken een voorziening waarbij het besluit wordt geschorst.
4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter zal voor zover nodig de gronden van verzoekers bij de verschillende onderdelen bespreken.
Was verweerder bevoegd tot sluiting over te gaan?
4.1.
Verzoekers hebben hetgeen is vermeld in de bestuurlijke rapportage (zie 1.2.) niet bestreden. Gelet op onder meer de gevonden grote hoeveelheden hard- en softdrugs - voor zover deze zijn vermeld op lijst I en II behorend bij de Opiumwet -, de (vuur)wapens en munitie, was verweerder in beginsel bevoegd om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet. [2]
Noodzaak van de sluiting
4.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sluiting van de woning noodzakelijk is om de bekendheid van de woning als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen herstellen en te laten wederkeren, een nieuwe verstoring en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen en een signaal afte geven naar de (directe) omgeving dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn.
4.3
De voorzieningenrechter overweegt dat in de bestuurlijke rapportage is vermeld dat er geen meldingen van overlast of andere noemenswaardige incidenten voor dit adres zijn. Voorts is niet in geschil dat zoon L is aangehouden op 15 juli 2021 en dat het met een nog openstaande gevangenisstraf van negen maanden niet voor de hand ligt dat hij op korte termijn in vrijheid zal worden gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat
in dit geval sprake is van een verminderde noodzaak tot sluiting van de woning.
Is sluiting van de woning evenredig?
4.4.
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. [3]
Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling en te bezien of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het (eventueel) handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In dit geval is van belang wat de gevolgen zijn van een sluiting voor de minderjarige zoon van verzoekers. Verzoekers hebben aangevoerd dat hun minderjarig kind (psychische/medische) beperkingen heeft, een zogenoemd ‘rugzakje’. Ter zitting is toegelicht dat hun zoon niet goed tegen prikkels kan, dingen niet goed overziet, dat hij niet zindelijk is als hem iets dwars zit en dat hij logopedie heeft. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij was uitgegaan van een kind in de laatste klas van de basisschool en dat de psychisch/medische situatie van de minderjarige zoon niet bekend was. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit voor rekening van verweerder komt, omdat verweerder ervoor heeft gekozen om direct een besluit te nemen en - hoewel bekend was dat verzoekers een minderjarige zoon hebben - niet nader heeft geïnformeerd naar de belangen van dit kind.
4.5
Verzoekers hebben na de schorsing van het onderzoek ter zitting enkele (medische) stukken overgelegd:
  • in de rapportage van het Rijnlands Revalidatie Centrum van 16 november 2015 is vermeld dat de minderjarige zoon, naast een ontwikkelingsachterstand op alle gebieden, een prikkelverwerkingsstoornis heeft en bij spannende periodes een probleem heeft met zindelijkheid. Hij krijgt extra ondersteuning (medisch en het ‘rugzakje’ op school);
  • in het hulpverleningsplan van Go! Voor jeugd (jeugdhulp) van 2 november 2020 is omschreven dat de zoon begeleiding in de klas krijgt om hem te ondersteunen bij prikkelverwerking;
  • in de brief van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), polikliniek neurologie, van 17 mei 2021 is vermeld dat de zoon bekend is met een ontwikkelingsachterstand, witte stof laesies zonder duidelijke verklaring en migraine, met sinds februari 2019 insulten met veranderde spraak en verminderde gewaarwordingen, verdacht voor temporale epilepsie. Hij wordt medisch begeleid;
  • in het tussenverslag van de ergotherapeut van 29 juli 2021 is vermeld dat de zoon veel moeite heeft binnen de verwerking van zijn sensorische informatieverwerking en dat dit van invloed is op zijn dagelijks handelen. Hij kan zijn lichaam onvoldoende controleren.
4.6
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van de ergotherapeut niet vermeldt welke gevolgen het heeft voor de zoon als de woning wordt gesloten. Wanneer de zoon bij zijn ouders kan blijven, is er volgens verweerder alsnog sprake van een wenselijke veilige woonomgeving. De overige stukken geven volgens verweerder geen beeld over de huidige toestand van de zoon en hoe de woningsluiting onevenredige gevolgen voor hem kan hebben.
4.7
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de psychische/medische problematiek van de zoon niet afdoende in onderling verband heeft bezien. Met het ingenomen standpunt heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het voor deze zoon medisch verantwoord is om, ook al is dit voor één maand, in het geval van een sluiting ergens anders te gaan wonen. Hoewel het in beginsel de verantwoordelijkheid van verzoekers is om voor vervangende woonruimte te zorgen, kan verweerder niet zonder meer uitgaan van de aanname dat verzoekers en hun kinderen kunnen verblijven in de woning die verzoekster huurt voor een andere zoon. Verzoekers hebben uiteengezet dat dit een kleine studentenflat is. Ook op dit punt zijn verzoekers niet nader bevraagd voorafgaand aan het besluit en verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor de minderjarige zoon medisch verantwoord is om bij een sluiting van de woning onder genoemde omstandigheden, ook al is het met zijn ouders, in die studentenflat te verblijven. Het enkele gegeven dat verweerder een melding heeft gemaakt bij Veilig Thuis, kan hier niet aan afdoen. De vraag of de sluiting van de woning geen onevenredige gevolgen heeft, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd.
5. Gelet op de verminderde noodzaak tot sluiting van de woning en de gebrekkige belangenafweging bij de evenredigheid heeft het bezwaar redelijke kans van slagen. Daarbij weegt het belang van verzoekers om in hun woning te blijven zwaarder dan het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van omstandigheden die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigen. Het verzoek wordt daarom toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
6. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van
€ 181,- vergoedt.
7. Verweerder moet de door verzoekers gemaakte proceskosten betalen. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van 23 juli 2021 wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekers tegen dit besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.
Het dictum is per e-mailbericht aan partijen meegedeeld op 4 augustus 2021 omstreeks 17:10 uur.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn 2014 (Gemeenteblad 15 mei 2017, nr. 80336, zie www. overheid. nl)
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:257)
3.Uitspraak van de afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912)