ECLI:NL:RBDHA:2021:931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage en correctie van persoonsgegevens door klokkenluiders binnen de OHCHR

In deze zaak hebben twee interne klokkenluiders van de Office of the High Commissioner of Human Rights (OHCHR) een verzoek ingediend bij de Minister van Buitenlandse Zaken om inzage in hun persoonsgegevens die door de minister worden verwerkt, alsook om correctie van deze gegevens. Dit verzoek is gedaan op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank Den Haag heeft op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van de eisers gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan de verplichtingen onder de AVG, met name met betrekking tot de correctie van een Twitterbericht van de Nederlandse ambassadeur bij de VN, waarin persoonsgegevens van de eisers waren opgenomen. De rechtbank heeft bepaald dat de ambassadeur een nieuw Twitterbericht moet verzenden waarin de correctie van de persoonsgegevens wordt vermeld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de weigering van de minister om de naam van een medewerker van de OHCHR bekend te maken, gerechtvaardigd was ter bescherming van diens privéleven. De eisers hebben ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de minister het griffierecht aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [plaats 1] ( [land] ) en

[eiser 2], te [plaats 2] ( [land] )
eisers
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Geraedts en J.L. Hoevenaars).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder op verzoek van eisers een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens verstrekt en de persoonsgegevens van eisers die zijn verwerkt in de beantwoording van de Kamervragen, Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017-2018 nummers 3070 en 3068 (hierna: beantwoording van de Kamervragen) aangepast.
Bij besluit van 10 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en daarbij de rechtbank verzocht ten aanzien van een aantal van deze stukken te bepalen dat alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen. De rechtbank heeft op 18 december 2019 in een andere samenstelling geoordeeld dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eisers hebben de rechtbank bij e-mail van 6 februari 2020 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021.
[eiser 1] is verschenen, mede als gemachtigde van [eiser 2] . Tevens was aanwezig de tolk M. Burger.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 3 september 2018 heeft verweerder schriftelijke antwoorden gegeven op vragen van de Tweede Kamerleden Van Helvert en Omtzigt en op vragen van de Tweede Kamerleden Omtzigt, Sjoerdsma en Voordewind over de toekenning van de Mensenrechtentulp aan Zeid Ra’ad Al Hussein, tot 1 september 2018 Hoge Commissaris voor de Mensenrechten bij de Verenigde Naties (VN). In de beantwoording van de Kamervragen zijn persoonsgegevens van eisers opgenomen.
2. Eisers zijn interne klokkenluiders binnen de Office of the High Commissioner of Human Rights (OHCHR) en hebben bij brief van 19 oktober 2018 op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) verzocht om inzage in hun persoonsgegevens die door verweerder worden verwerkt en de bronnen daarvan. Tevens hebben zij verzocht om correctie van hun persoonsgegevens die zijn verwerkt in de beantwoording van de Kamervragen.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om inzage ingewilligd door middel van verstrekking van een overzicht (tabel) van de verwerkte persoonsgegevens, behoudens de persoonsgegevens van derden. Deze zijn geweigerd op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder i, van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG). Verweerder vindt de belangen van deze derden zwaarder wegen dan het belang van eisers bij inzage.
Voorts heeft verweerder het verzoek om correctie van de beantwoording van de Kamervragen ingewilligd, zoals blijkt uit de herziene beantwoording van de Kamervragen, aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 15 januari 2019 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2018-2019, Aanhangsel, nummers 1234 en 1235).
In deze brief is onder meer vermeld:
“Naar aanleiding van een verzoek op basis van artikel 16 van de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt de beantwoording van deze
Kamervragen op enkele punten herzien. Daarbij gaat het om verwijzingen naar
twee interne klokkenluiderszaken binnen de Office of the High Commissioner of
Human Rights (OHCHR).
De beantwoording van vraag 12 in de Kamervragen met kenmerk 2018D41938 en
de beantwoording van vragen 4 en 5 in de Kamervragen met kenmerk
2018D42031 over de zaak van [eiser 1] is aangepast en aangevuld. De
beantwoording liet ruimte voor de conclusie dat de OHCHR heeft ontkend dat er
lijsten met namen van mensenrechtenverdedigers zijn gedeeld met de Chinese
autoriteiten. De OHCHR heeft bevestigd dat namen zijn gedeeld, maar weerlegt
dat dit tot schadelijke gevolgen heeft geleid voor de mensenrechtenverdedigers in
kwestie. Daarnaast wordt in de herziene beantwoording nader ingegaan op de
behandeling van de zaak van [eiser 1] door de VN Ethics Office en het feit dat de
Ethics Office heeft vastgesteld dat [eiser 1] wangedrag binnen de OHCHR heeft
gemeld.
In het antwoord op vragen 1, 2, 3 en 6 van de Kamervragen met kenmerk
2018D42031 is de verwijzing naar de zaak van [eiser 2] bij het VN
Tribunaal voor geschillenbeslechting verwijderd, omdat deze zaak geen verband
hield met haar rol als klokkenluider binnen de OHCHR.
Ten slotte zijn in de gehele beantwoording van beide sets Kamervragen de
foutieve verwijzingen naar het ‘UN Disciplinary Tribunal’ vervangen door het ‘VN
tribunaal voor geschillenbeslechting’ (UN Dispute Tribunal).”
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder verwerpt het bezwaar dat de termijn van behandeling van het verzoek niet tweemaal verlengd had mogen worden. Verweerder acht het verzoek van eisers complex omdat het verzoek mede de correctie van beantwoording van Kamervragen betrof.
Het bezwaar dat de correctie niet mede omvatte een Twitterbericht van de Nederlandse ambassadeur bij de VN verwerpt verweerder, omdat het Twitterbericht geen tot een persoon te herleiden gegevens bevatte, aangezien het bovenliggende Twitterbericht, dat wel was te herleiden tot een persoon, is verwijderd. Bovendien is de reactie van de Nederlandse ambassadeur niet terug te vinden in de tijdlijn op Twitter. De AVG is dus niet meer van toepassing.
Het feit dat in de tabel een aantal keer is vermeld “Error! Unkown” betreft een technische fout. Daar horen de standaardkopjes ‘aanleiding’, ‘gevraagd besluit” en ‘kern/samenvatting’ te staan.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat bij nummer 7 van de tabel de bron ontbreekt merkt verweerder op dat in de gecorrigeerde versie van het antwoord op de Kamervragen 4 en 5 (3068) het antwoord is genuanceerd en dat bij zowel de originele als de gecorrigeerde versie van de beantwoording van de Kamervragen de online bron is vermeld, namelijk: https://www.ohchr.org/EN/NewsEvents/Pages/DisplayNews.aspx?NewsID=21139&LangID-E.
In het bestreden besluit stelt verweerder voorts dat de achtergrondinformatie bij nummer 19 is vermeld bij nummer 41 van de tabel en dat abusievelijk de bron bij nummer 41 niet vermeld. Deze onlinebron is alsnog in het bestreden besluit vermeld, namelijk:
https://www.scribd.com/document/338168212/UN-Ethics-Office-memo-to- [eiser 1] - [eiser 1] -and-on-Eric-Tistounet-via-Inner-City-Press.
Met betrekking tot het bezwaar dat bij nummer 26 de naam ontbreekt van de medewerker van de OHCHR die de onjuiste informatie over procedure bij het Ethics Office heeft verschaft, stelt verweerder zich op het standpunt dat het belang van de bescherming van de privacy van de betrokken persoon zwaarder weegt dan het belang van eisers. Tevens acht verweerder het niet verstrekken van de naam van deze medewerker noodzakelijk en evenredig ter bescherming van de betrekkingen tussen Nederland en de OHCHR. Verweerder acht het voorzienbaar dat deze betrekkingen door openbaarmaking van de naam van de medewerker van de OHCHR stroever zal gaan verlopen.
Verweerder verwerpt het betoog van eisers dat niet volstaan had mogen worden met verstrekking van een tabel, maar de kopieën van de documenten zelf verstrekt hadden moeten worden. Artikel 15 van de AVG staat daaraan volgens verweerder niet in de weg.
De bezwaren van eisers dat verweerder eisers niet binnen de geldende termijn van een maand heeft geïnformeerd over de verwerking van hun gegevens en de bron waaruit deze gegevens afkomstig zijn (artikel 14, lid 2, punt f in verbinding met artikel 14, lid 3, punt a van de AVG) en dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting ervoor te zorgen dat de verwerkte persoonsgegevens juist zijn (artikel 5 van de AVG), zien niet op het primaire besluit dat immers betreft de inzage en het correctierecht.
Ook ten aanzien van de bezwaren van eisers dat een onderzoek verricht dient te worden naar de manier waarop de verwerking van de onjuiste persoonsgegevens heeft kunnen plaatsvinden en dat verweerder openbare excuses dient aan te bieden, is verweerder van oordeel dat deze niet zien op het primaire besluit. Deze bezwaren gaan daarom de omvang van deze procedure te buiten en kunnen niet leiden tot herroeping van het bestreden besluit. De wijze waarop de verwerking van onjuiste persoonsgegevens dient te worden gecorrigeerd is uitputtend geregeld in de AVG, aldus verweerder.
5. Naar aanleiding van wat eisers in beroep hebben aangevoerd komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure gaat om het verzoek dat eisers hebben gedaan op grond van de AVG. De procedure is beperkt tot de besluiten die verweerder daarover heeft genomen. In beroep is alleen het bestreden besluit aan de orde. Deze procedure bij de bestuursrechter gaat niet over de vraag wat de VN volgens eisers fout heeft gedaan en op welke wijze eisers als werknemers door de OHCHR zijn behandeld. Hetgeen eisers daarover in het beroepschrift en ter zitting uitgebreid hebben aangevoerd blijft dan ook buiten beschouwing.
5.3.1.
Eisers stellen dat de behandeling van hun inzage- en correctieverzoek niet tweemaal met een maand had mogen worden verlengd, omdat dat verzoek niet complex was (artikel 12, lid 3, van de AVG).
5.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, nu het verzoek mede betrekking had op de correctie van de beantwoording van Kamervragen, een omvangrijke afstemming binnen het ministerie nodig was en dat het verzoek daarom als complex is aan te merken. Verder merkt verweerder terecht op dat het niet tijdig nemen van een besluit niet leidt tot de conclusie dat het besluit inhoudelijk onjuist is. Eisers hadden beroep kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag.
5.4.1.
Eisers stellen dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om te zorgen dat de verwerkte persoonsgegevens juist zijn. Voorts stellen zij dat verweerder eerder onderzoek had moeten doen.
5.4.2
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel dit standpunt van eisers op zichzelf, blijkens de correctie van de persoonsgegevens, juist is, dit niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het primaire besluit ziet immers op een verzoek om correctie van deze gegevens en inzage in de gegevens. In het kader van dat verzoek heeft verweerder alsnog onderzocht of de verwerkte persoonsgegevens juist zijn. Verweerder stelt dus terecht dat deze beroepsgrond buiten de omvang van het geding valt.
5.5.1.
Eisers stellen dat de correctie ten aanzien van de Tweet van de Nederlandse ambassadeur bij de VN niet volledig is, omdat in strijd met artikel 19 van de AVG niet aan iedere ontvanger van de persoonsgegevens (alle volgers van de Nederlandse ambassadeur op Twitter) een correctiebericht is gestuurd.
Het Twitterbericht luidt:
“Als antwoord op [twitteraccount]
See letter to parliament by minister. Issue was adequately addressed.”
5.5.2.
Dit betoog slaagt. De rechtbank is – anders dan verweerder – van oordeel dat het Twitterbericht persoonsgegevens van eisers bevatte, omdat het was te herleiden tot eisers. Het bericht zag immers op de beantwoording van de Kamervragen waarin eisers werden genoemd. De stelling van verweerder dat het Twitterbericht slechts een mening was van de ambassadeur doet daaraan niet af. Ook doet daaraan niet af dat het Twitterbericht in de tijdlijn op het Twitteraccount van de ambassadeur niet meer is terug te vinden, omdat het een reactie was op een bovenliggend bericht en dat bovenliggende bericht is verwijderd. Dit geldt te meer nu verweerder ter zitting heeft erkend dat het Twitterbericht door te zoeken op de exacte tekst via Google nog wel is terug te vinden. Gelet op artikel 19 van de AVG was verweerder gehouden iedere ontvanger aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt, in kennis te stellen van de rectificatie van de beantwoording van de Kamervragen. De rechtbank is van oordeel dat mededeling van de rectificatie door middel van een nieuw Twitterbericht niet onmogelijk is of onevenredig veel inspanning vergt, met dien verstande dat de mededeling van de rectificatie kan worden gedaan aan de huidige volgers van de ambassadeur op Twitter.
5.6.1.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft verzuimd alle beschikbare informatie over de bron van de persoonsgegevens te verstrekken, nu deze informatie vals en onjuist is (artikel 15, lid 1, punt g, van de AVG). Het beroep van verweerder op het recht van bescherming van het privéleven gaat hier volgens eisers niet op, omdat het gaat om een werkgerelateerde aangelegenheid van de desbetreffende medewerker van de OHCHR.
Het recht op bescherming van het privéleven omvat niet het recht om iemand zwart te maken. De grondrechten van eisers (vrijheid van meningsuiting en het recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden) prevaleren in dit geval, zo vinden zij.
Met betrekking tot de tweede weigeringsgrond – noodzakelijk ter bescherming van de betrekkingen tussen Nederland en de OHCHR – merkt verweerder ten onrechte de verwerkingsverantwoordelijke (zichzelf dus) aan als ‘andere’ in de zin van artikel 15, lid 4, in verbinding met artikel 23, lid 1, punt i, van de AVG.
5.6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de weigering om de naam van de desbetreffende medewerker van de OHCHR bekend te maken, berust op artikel 41, eerste lid aanhef en sub i, van de UAVG. De weigering is noodzakelijk ter bescherming van het privéleven van de desbetreffende medewerker.
Bovendien stelt verweerder dat de ratio van mededeling van de bron is dat eisers met een beroep op de AVG een correctieverzoek bij de bron (OHCHR) kunnen doen. Het verstrekken van de naam van de desbetreffende medewerker vormt dus geen onderdeel van de bron van de persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15, lid 1, punt g, van de AVG.
Verweerder wijst er in dat verband overigens op dat eisers misbruik maken van recht, omdat de reden van verkrijging van de naam van de medewerker van de OHCHR blijkens het beroepschrift is het voeren van een andere procedure tegen deze medewerker.
Verweerder stelt voorts dat onder het belang bedoeld in artikel 41, eerste lid aanhef en sub i, van de UAVG wel degelijk ook valt de noodzakelijke en evenredige bescherming van de betrekkingen tussen Nederland en de OHCHR. Daarbij is verweerder wel degelijk als ‘andere’ aan te merken in de zin van artikel 15, lid 4, in verbinding met artikel 23, lid 1, punt i, van de AVG.
5.6.3.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van recht door eisers, doordat zij de naam van de desbetreffende medewerker van de OHCHR wensen te verkrijgen. De drempel om misbruik van recht aan te nemen ligt hoog. Artikel 15, lid 1, punt g, van de AVG biedt eisers een recht op verneming van de bron van de verwerking. Dat een verzoeker de AVG mogelijk gebruikt om informatie te verkrijgen die hij in een andere procedure wil gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, is op zichzelf niet aan te merken als misbruik van recht. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om verstrekking van (de bron van) informatie met het oog op een andere procedure misbruik opleveren. Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:265.
5.6.4.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder inzage in de bron, in casu de naam van de medewerker van de OHCHR, heeft mogen weigeren op grond van artikel 15, lid 4, in verbinding met artikel 23, lid 1, punt i, van de AVG en op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder i, van de UAVG. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat ook een medewerker van een internationale organisatie recht heeft op bescherming van het privéleven, waartoe behoort bekendmaking van zijn naam. In haar uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321 heeft de Afdeling overwogen dat het belang van eerbieding van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij aannemelijk is gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. Hoewel deze uitspraak is gedaan in een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, is de rechtbank van oordeel dat dit ook geldt ten aanzien van de indiener van een verzoek tot inzage in de persoonsgegevens en de bron daarvan. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun belang zwaarder weegt dan het recht van de desbetreffende medewerker van de OHCHR op eerbiediging van zijn privéleven. Daarbij is van belang dat het doel van de verneming van de bron van een verwerkt persoonsgegeven is dat de betrokkene bij de bron inzage en eventueel correctie van zijn persoonsgegevens kan verzoeken. Verweerder stelt terecht dat eisers inzage en eventueel correctie van de hun betreffende persoonsgegevens bij de OHCHR kunnen verzoeken. Zij weten immers dat de informatie afkomstig is van de OHCHR. De naam van de hiervoor bedoelde medewerker van de OHCHR hebben zij daarvoor niet nodig.
5.6.5.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat verweerder de bekendmaking van de naam van de medewerker van de OHCHR, heeft mogen weigeren op grond van artikel 15, lid 4, in verbinding met artikel 23, lid 1, punt i, van de AVG en op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder i, van de UAVG, omdat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerker van de OHCHR zwaarder weegt dat het belang van eisers, behoeft de tweede door verweerder gehanteerde weigeringsgrond ten aanzien van de bron – het belang van noodzakelijke en evenredige bescherming van de betrekkingen tussen Nederland en de OHCHR – geen bespreking.
5.7.1.
Eisers stellen dat verweerder openbare excuses dient aan te bieden omdat de correctie van de antwoorden op de Kamervragen niet hetzelfde publiek heeft bereikt als de aanvankelijke beantwoording.
5.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de AVG geen grondslag biedt voor inwilliging van een verzoek tot het aanbieden van openbare excuses. De gecorrigeerde beantwoording van de Kamervragen zijn bij brief van 15 januari 2019 aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede kamer. Daarmee zijn de correcties op dezelfde wijze bekendgemaakt als de oorspronkelijke beantwoording van de Kamervragen. Daarmee heeft verweerder voldaan aan artikel 19 van de AVG, behoudens, zoals hiervoor in 5.5.2. is overwogen, ten aanzien van het Twitterbericht van de ambassadeur bij de VN.
5.8.1.
Eisers stellen dat verweerder ten onrechte niet heeft gereageerd op het bezwaar van [eiser 2] van 27 augustus 2018 tegen de toekenning van de Mensenrechtentulp aan Zeid Ra’ad Al Hussein.
5.8.2.
De rechtbank is – met eisers – van oordeel dat onvoldoende kenbaar is dat verweerder met het bestreden besluit tevens heeft beoogd een besluit (strekkende tot niet-ontvankelijkheid) op het bezwaar van [eiser 2] heeft willen nemen. In de inleiding van het bestreden besluit en ook in het verslag van de hoorzitting is het primaire van 15 januari 2019 benoemd als het besluit waartegen het bezwaar zich richt. Een uitdrukkelijke beslissing op het bezwaar van [eiser 2] van 27 augustus 2018 is niet vermeld. Dit betekent dat verweerder alsnog een besluit op het bezwaar van 27 augustus 2018 dient te nemen.
5.9.1.
Eisers hebben ter zitting verzocht verweerder op te dragen een volledige kopie te verstrekken van de documenten waarin op hen betrekking hebbende persoonsgegevens zijn verwerkt in plaats van de verstrekte tabel.
5.9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende is dat de betrokkenen een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van hun persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, met vermelding van de ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de betrokkenen die gegevens kunnen controleren op hun juistheid en kunnen controleren of ze in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt. Uit artikel 15, derde lid, van de AVG volgt niet dat verweerder is gehouden een kopie van het originele document waarin de persoonsgegevens zijn verwerkt te verstrekken (met eventuele weglakking van passages waarvoor een weigeringsgrond geldt).
5.10.
Voor inwilliging van het verzoek om verdere correctie van de persoonsgegevens, zoals eisers ter zitting hebben verzocht, is geen plaats nu eisers de onjuistheid van de gecorrigeerde gegevens niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank wijst er daarbij op dat verweerder over de correcties heeft gecorrespondeerd met eisers en dat eisers bij e-mail van 17 december 2018 aan de behandelend ambtenaar van verweerder hebben meegedeeld dat, gebaseerd op de vertaling met Google translate, de antwoorden nu accuraat lijken. Voor zover eisers zich bij hun verzoek ter zitting om verdere correctie baseren op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na het bestreden besluit kunnen deze nieuwe feiten niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
5.11.
Eisers hebben ter zitting verzocht om vergoeding van de door hen geleden reputatieschade en carrièreschade die door verweerder is veroorzaakt. Als schade heeft [eiser 1] ter zitting genoemd dat zij haar baan zal verliezen, omdat de VN een onderzoek heeft gestart naar haar verschijnen voor een Nederlandse rechtbank. Zij zal haar inkomen, zorgverzekering en pensioen verliezen, doordat zij door een eenzijdige handeling van verweerder gedwongen was haar rechten voor een Nederlandse rechter te verdedigen.
5.12.
In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is, voor zover thans van belang, bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Zoals volgt uit wat onder 5.5.2. is overwogen, is het bestreden besluit deels onrechtmatig. Dat betekent dat eisers in aanmerking komt voor de schade die zij lijden, indien deze schade het gevolg is van het aan dit besluit klevende gebrek. De bewijslast van het gestelde causale verband, van de schade en de omvang daarvan ligt in beginsel bij verzoeker, in dit geval dus bij eisers.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover enig causaal verband bestaat tussen het aan het bestreden besluit klevende gebrek en de gestelde schade, deze schade in een zodanig ver verwijderd verband staat met het aan het bestreden besluit klevende gebrek dat deze schade in redelijkheid niet aan verweerder kan worden toegerekend.
5.13.
Gelet op hetgeen in 5.5.2. is overwogen is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de weigering om ten aanzien van het genoemde Twitterbericht van de ambassadeur bij de VN toepassing te geven aan artikel 19 van de AVG.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit voor zover daarin is nagelaten ten aanzien van het genoemde Twitterbericht toepassing te geven aan artikel 19 van de AVG te herroepen en de ambassadeur bij de VN op te dragen een nieuw Twitterbericht te verzenden waarin met verwijzing naar het eerdere Twitterbericht en opneming van de tekst daarvan is vermeld dat de persoonsgegevens van eisers in de beantwoording van de Kamervragen op 4 september 2018 zijn gecorrigeerd bij Nader antwoord van verweerder op 18 januari 2019 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2018-2019, Aanhangsel, nummers 1234 en 1235).
Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
5.14.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
5.15.
Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is nagelaten ten aanzien van het Twitterbericht van de ambassadeur bij de VN genoemd in 5.5.1. toepassing te geven aan artikel 19 van de AVG;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij is nagelaten ten aanzien van het genoemde Twitterbericht toepassing te geven aan artikel 19 van de AVG en bepaalt dat de ambassadeur bij de VN een nieuw Twitterbericht verzendt waarin met verwijzing naar het eerdere Twitterbericht en opneming van de tekst daarvan is vermeld dat de persoonsgegevens van eisers in de beantwoording van de Kamervragen op 4 september 2018 zijn gecorrigeerd bij Nader antwoord van verweerder op 18 januari 2019 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2018-2019, Aanhangsel, nummers 1234 en 1235);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage – 19/3393
Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
(…)
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 16
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 19
De verwerkingsverantwoordelijke stelt iedere ontvanger aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt, in kennis van elke rectificatie of wissing van persoonsgegevens of beperking van de verwerking overeenkomstig artikel 16, artikel 17, lid 1, en artikel 18, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene informatie over deze ontvangers indien de betrokkene hierom verzoekt.
artikel 23
1. De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede in artikel 5 kan, voor zover de bepalingen van die artikelen overeenstemmen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 20, worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:
(…)
i. i) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;
(…)
Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 41.
1. De verwerkingsverantwoordelijke kan de verplichtingen en rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de verordening, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van:
(…)
i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen; of
(…)
2 Bij de toepassing van het eerste lid houdt de verwerkingsverantwoordelijke rekening met in ieder geval, voor zover van toepassing:
a. de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking;
b. de categorieën van persoonsgegevens;
c. het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen;
d. de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte;
e. de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de categorieën van verwerkingsverantwoordelijken;
f. de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking;
g. de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen; en
h. het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.