ECLI:NL:RBDHA:2021:9317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/6013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en ontheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende inspanningen heeft geleverd om het inburgeringsexamen te halen, ondanks haar argumenten dat zij analfabeet is en dat zij zich heeft voorbereid op het examen. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat het voor haar onmogelijk is om de nodige inspanningen te verrichten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM correct is uitgevoerd en dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6013
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1964, van Ghanese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “Verblijf als familie-of gezinslid bij [referent] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 28 juli 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft op 30 april 2021 via een Skype-verbinding plaatsgevonden. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren op de zitting aanwezig [referent] (referent) en H. Abdulla, tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierechten wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop en onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] , is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2.1
Eiseres is naar eigen zeggen in 1999 Nederland ingereisd. Op 13 december 2017 is zij teruggekeerd naar Ghana waar zij nu nog verblijft. Zij beoogt verblijf in Nederland bij haar echtgenoot, [referent] (referent). Eiseres heeft hiertoe op 5 april 2019 een mvv-aanvraag ingediend. Zij heeft bij deze aanvraag verzocht om haar te ontheffen van de verplichting te slagen voor het inburgeringsexamen.
2.2
Eiseres heeft op 16 maart 2018, 12 juni 2018 en 16 augustus 2018 examen afgelegd. Bij het eerste examen is zij voor het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving geslaagd. Voor de andere onderdelen heeft zij een cijfer 1 (Spreekvaardigheid) en een cijfer 4 (Leesvaardigheid) gehaald. Bij de laatste twee examens heeft zij voor deze twee onderdelen respectievelijk een cijfer 1 en een cijfer 3 gehaald.
2.3
Ter onderbouwing van het standpunt dat eiseres al jaren bezig is zich voor te bereiden op het examen heeft zij de volgende stukken overgelegd:
  • een verklaring van 13 april 2017 van [docent] Nederlandse lessen van Recogin, Stichting Ghanese Gemeenschap Nederland;
  • een ongedateerde Engelstalige verklaring van [naam 1] ;
  • een verklaring van 13 augustus 2019 van [naam 2] van Ghana Institute of Languages Ebenezer Trumpet Training Institute; en,
  • een e-mail van [naam 1] van 18 april 2020.
Standpunt verweerder
3.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres (nog steeds) niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en niet in aanmerking komt voor ontheffing van deze verplichting. Eiseres haalt verschillende redenen aan waarom zij zich niet goed op het examen kan voorbereiden, zo is zij analfabeet en heeft zij zich al behoorlijk ingezet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, ongeacht deze redenen, niet is aangetoond dat het voor eiseres onmogelijk is om, al dan niet met behulp van haar echtgenoot, inspanningen te verrichten om voor (onderdelen van) het examen te slagen. De inspanningen duren ook nog niet zo lang dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Ook met de overgelegde verklaringen heeft eiseres niet voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij zich lang genoeg heeft ingezet en heeft gedaan wat mogelijk is in haar situatie om voor te bereiden op het examen en om het examen af te leggen.
3.2
Verweerder heeft eveneens een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat een zwaarder gewicht toegekend moet worden aan het belang van de Nederlandse overheid, dan aan het persoonlijke belang van eiseres. Volgens verweerder is niet gebleken van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst van eiseres uit te oefenen. Verweerder heeft hierbij ook van belang geacht dat referent oorspronkelijk ook afkomstig is uit Ghana en dat hij het land nog regelmatig bezoekt.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat zij op grond van haar bijzondere individuele omstandigheden wel degelijk in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft veel inspanningen verricht om zichzelf voor te bereiden. Eiseres verwijst hierbij naar de overgelegde verklaringen. Ze heeft allerlei lessen gevolgd, maar behaalt tot drie keer toe onderdelen van het examen niet. De overgelegde verklaringen zijn ten onrechte uitgesloten van haar onderbouwing dat zij voldoende inspanningen heeft geleverd om het inburgeringsexamen te halen. Haar goede wil en de door haar geleverde inspanningen volgen ook uit de omstandigheid dat eiseres in 2017 naar Ghana is afgereisd om de mvv-aanvraag in te dienen. Verder voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] en het Handvest [4] . Verweerder belemmert het recht op gezinsleven van eiseres met haar Nederlandse echtgenoot. Tot slot voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste voldoet en dus in beginsel niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. In geschil is of verweerder eiseres had moeten ontheffen van het inburgeringsvereiste. Meer in het bijzonder of eiseres ter voorbereiding op dat examen zoveel inspanningen heeft verricht, dat het er nu voor gehouden moet worden dat zij desondanks niet zal kunnen slagen voor haar examen. Ook is in geschil of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met relevante bijzondere individuele omstandigheden, die zijn vermeld in het beleid in paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
5.2
Zoals de Afdeling [5] in de uitspraak van 29 mei 2019 [6] heeft overwogen, hebben het K. en A. arrest van het Hof [7] en de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2015 [8] geleid tot aanpassing van beleid- en regelgeving voor het Nederlandse stelsel van inburgering in het buitenland. Het nieuwe beleid voor het inburgeringsvereiste is in het besluit van verweerder van 7 december 2015, houdende wijziging van de Vc 2000 bekend gemaakt. De aanpassing van artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is op 3 november 2016 in werking getreden. Zowel de hardheidsclausule als de medische ontheffing (punt 61 van het K. en A. arrest) zijn komen te vervallen. De nieuwe ontheffingsclausule ‘bijzondere individuele omstandigheden’, waarin ook medische omstandigheden worden meegewogen, is daarvoor in de plaats gekomen. Omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn naar het oordeel van het Hof toestaat dat een lidstaat van een derdelander verwacht dat hij met goed gevolg een inburgeringsexamen aflegt, is het inburgeringsexamen als voorwaarde voor verkrijging van een mvv behouden. De mvv-aanvraag wordt echter niet meer afgewezen vanwege het inburgeringsvereiste buitenland, als de vreemdeling gelet op de individuele omstandigheden onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Expliciet is opgenomen dat in het geval een vreemdeling als gevolg van een lichamelijke of geestelijke belemmering voor een periode van drie jaar niet in staat is het basisexamen inburgering te doen, hij ontheffing krijgt van (een deel van) het basisexamen inburgering. Naar aanleiding van voornoemd arrest van het Hof en voornoemde uitspraak van de Afdeling uit 2015 heeft verweerder zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf B1/4.7 van de Vc 2000, gewijzigd en is Werkinstructie 2020/3 (voorheen Werkinstructie 2016/9) opgesteld. Volgens dit beleid spelen in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan een belangrijke rol. Deze inspanningen zullen aangevoerd, onderbouwd en aangetoond moeten worden.
Heeft eiseres zich voldoende ingespannen?
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat het voor haar onmogelijk is om inspanningen te verrichten om voor (onderdelen van) het examen te slagen. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat eiseres zich op een passende wijze heeft voorbereid op het examen. Uit deze stukken volgt namelijk niet of de gevolgde cursussen geschikt waren voor eiseres als voorbereiding en ook niet in welke mate eiseres zich daarvoor heeft ingespannen. Zo blijkt uit de verklaringen van [docent] en [naam 1] immers niet precies wat zij heeft gedaan en ook niet dat deze cursussen gericht waren op het inburgeringsexamen voor analfabeten. Integendeel zelfs, in de verklaring van [docent] staat namelijk dat eiseres moeite heeft met schrijven, terwijl dat geen examenonderdeel is. Ten aanzien van de verklaring van [naam 2] en de email van [naam 1] overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het primaire besluit terecht vraagtekens geplaatst bij de verklaring van [naam 2] omdat de in die brief opgenomen contactgegevens niet overeenkomen met de contactgegevens op de website van het taalinstituut. [naam 1] heeft in zijn e-mail toegelicht dat dit komt doordat die contactgegevens van een dochteronderneming zijn. Verweerder heeft deze toelichting terecht onvoldoende geacht om de twijfels weg te nemen. De eerste brief is namelijk ondertekend door [naam 2] en dat is de persoon die deze toelichting had moeten geven in plaats van [naam 1] . Het betoog van eiseres dat verweerder bij vragen met [naam 1] had moeten bellen, volgt de rechtbank niet. De onderzoeksplicht van verweerder reikt niet zo ver.
6.2
Verder heeft verweerder er op kunnen wijzen dat er een zelfstudiepakket beschikbaar is op de site Naarnederland.nl dat speciaal is gemaakt voor de voorbereiding van het examen. Eiseres heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij gebruik heeft gemaakt van dit zelfstudiepakket. Het zelfstudiepakket is door verweerder zo ingericht dat iemand alleen al daarmee het examen zou moeten kunnen halen. Het is dus niet nodig om een cursus te volgen bij bijvoorbeeld een taalinstituut. Ook bevat het zelfstudiepakket studiemateriaal voor analfabeten, zodat eiseres zich op passende wijze kan voorbereiden op het examen. Dat eiseres analfabeet is en moeite heeft met het onthouden van lesstof heeft verweerder daarom niet tot een ander besluit hoeven brengen. Tot slot blijkt ook niet uit het tijdsverloop dat eiseres zich voldoende heeft ingespannen. Eiseres heeft namelijk in vijf maanden tijd drie pogingen gedaan om het inburgeringsexamen te halen en daarna niet meer geprobeerd om (onderdelen van) het basisexamen te halen. Verder heeft verweerder, anders dan eiseres stelt, de overgelegde verklaringen wel meegenomen in zijn afweging, maar hij heeft daar een andere waarde aan toegekend dan eiseres had willen zien. De beroepsgrond slaag niet.
Is eiseres in staat om het examen te halen?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangevoerde individuele omstandigheden (analfabetisme, het voor de mvv-aanvraag naar Ghana afreizen en dat eiseres jarenlang in Nederland heeft gewoond) op zichzelf genomen en ook in samenhang niet maken dat eiseres het examen niet kan afleggen. Weliswaar mogen de inspanningen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt, maar in dit geval kan niet worden geconcludeerd dat eiseres met de overgelegde verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de inspanningen heeft verricht die in haar situatie redelijkerwijs van haar mogen worden verwacht. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het voor eiseres weliswaar mogelijk moeilijk kan zijn om het inburgeringsexamen te behalen, maar dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 maart 2021 [9] slaagt niet. Er is namelijk geen sprake van gelijke gevallen. Uit voorgenoemde uitspraak volgt dat die vreemdeling analfabeet is en een stuk had overgelegd waaruit blijkt dat zij een IQ heeft van ten hoogste 35 tot 55. De rechtbank vond dat verweerder in die zaak onvoldoende rekening had gehouden met dit lage IQ. In deze zaak speelt dat echter geen rol.
Artikel 8 van het EVRM
8. Ook het betoog van eiseres dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt, slaagt niet. Eiseres heeft in bezwaar niets aangevoerd over de artikel 8 van het EVRM beoordeling in het primaire besluit, waardoor verweerder geen rekening hoefde te houden met de pas in beroep aangevoerde omstandigheden. De stelling dat verweerder bekend is met het ambtelijk dossier van eiseres en referent en dat verweerder de omstandigheden daaruit had moeten halen, wordt niet gevolgd door de rechtbank. Ook hier geldt dat de onderzoekplicht van verweerder niet zo ver reikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de weigering om aan eiseres een mvv te verstrekken niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
9. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen door eiseres is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van R.C. Kroeze, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
9.AWB 19/7269 en AWB 19/7162.