ECLI:NL:RBDHA:2021:946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
SGR 18/7178, 18/7178, 19/7794 en 19/7814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning en terras aan het water in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning en een terras aan het water. De vergunning werd aangevochten door de directe buren, die stelden dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan, aangezien er voor het perceel geen bouwvlak was opgenomen en een terras op de als 'Water' bestemde gronden niet is toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het bouwplan het woon- en leefklimaat van de eisers niet dermate aantast dat er geen sprake meer is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overwoog dat de nieuwbouwwoning qua oppervlakte net buiten de kaders van de wijzigingsbevoegdheid valt, maar dat de vergunning op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo kon worden verleend. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van de eisers ongegrond waren en dat de vergunning terecht was verleend. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede ruimtelijke onderbouwing en de discretionaire bevoegdheid van de verweerder bij het toestaan van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/7178, SGR 18/7179, SGR 19/7794 en SGR 19/7814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaken tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , gemeente [gemeenteplaats] , eiser 1,

[eiser 2], te [woonplaats] , gemeente [gemeenteplaats] , eiser 2,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Faken-Oudekerk).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[A], te [woonplaats] , gemeente [gemeenteplaats] , de vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een woning aan de [laan] [huisnummer 1] te [plaats] (de woning).
Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de woning.
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 4 november 2019 (bestreden besluiten II) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2020. Eisers zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde. Voorts was voor eisers aanwezig M. Mooij, deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 5 maart 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een vrijstaande woning, bestaande uit twee lagen en een kap, met bijgebouw (de nieuwbouwwoning) en terras aan het water (het bouwplan) op het onbebouwde perceel aan de [laan] [huisnummer 1] te [plaats] (het perceel). In die aanvraag heeft vergunninghouder verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten bouwen en het handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening (strijdig gebruik). Vergunninghouder heeft de aanvraag voor wat betreft de activiteit bouwen vervolgens ingetrokken.
2. Tegen het ontwerpbesluit waarin verweerder het voornemen kenbaar heeft gemaakt om de omgevingsvergunning voor de activiteit strijdig gebruik te verlenen, hebben eisers zienswijzen ingediend. In de door eisers ingediende zienswijzen heeft verweerder geen aanleiding gezien het eerder genomen besluit te herzien. Bij bestreden besluit I heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning dan ook verleend.
3. Op 28 januari 2019 heeft vergunninghouder ten behoeve van het bouwplan een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingediend.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend. Het bouwplan is weliswaar in strijd met het vigerende bestemmingsplan, maar met bestreden besluit I is een omgevingsvergunning verleend voor het strijdig gebruik. Het bouwplan voldoet volgens verweerder aan de redelijke eisen van welstand en is in overeenstemming met de Bouwverordening. Het bouwplan is ten slotte getoetst aan het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit). Met het oog daarop heeft verweerder een aantal voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
5. Tegen het primaire besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit II heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Belanghebbendheid eisers

6. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.1
Eiser 1 is woonachtig aan de [laan] [huisnummer 2] , gelegen aan de linkerzijde van het bouwplan vanaf de straat gezien. Eiser 2 is eigenaar van het perceel gelegen aan de rechterzijde van het bouwplan, plaatselijk bekend als [laan] [huisnummer 3] en [huisnummer 4] . Eiser 2 bewoont de woning aan de [laan] [huisnummer 4] .
6.2
De woningen van eisers grenzen aan het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft, zodat aannemelijk is dat eisers rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van het bouwplan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers belanghebbenden zijn bij de bestreden besluiten.

Activiteit strijdig gebruik (SGR 18/7178 en SGR 18/7179)

7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
8. De rechtbank stelt vast dat ter plaatse van het perceel het bestemmingsplan “Actualisatie Boskoop-Dorp 2010” (het bestemmingsplan) van toepassing is. Op deze plek gelden de bestemmingen “Tuin, Wonen en Water”. Ter plaatse geldt ook het “Parapluplan parkeren”. Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt ook vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat voor het betreffende perceel geen bouwvlak is opgenomen. De beoogde ontwikkeling voorziet ook in een terras aan het water. Ter plaatse van de als “Water” bestemde gronden is een terras niet toegestaan.
9. In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
10. Voor een deel van het perceel geldt volgens het bestemmingsplan tevens de gebiedsaanduiding “Wro-zone-wijzigingsgebied 18-A”. Dit betreft een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening. Binnen deze zone is de bouw van één woning toegestaan. Daarbij dient het bepaalde omtrent maximaal bebouwd vloeroppervlakte, maximale goothoogte en maximale bouwhoogte als opgenomen in het Welstandskader “Achterkavels [laan] , Boskoop” (het Welstandskader) in acht te worden genomen. De nieuwbouwwoning valt qua oppervlakte net buiten de kaders van de wijzigingsbevoegdheid. Voor zover hier van belang, bevat het vigerende bestemmingsplan derhalve geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wabo om het bouwplan mogelijk te maken. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo, aangezien het bouwplan niet voldoet aan de categorieën zoals opgenomen in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
11 . Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend. Volgens verweerder is het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en is sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft deze ruimtelijke onderbouwing uiteengezet in het vastgestelde document “omgevingsvergunning [laan] [huisnummer 1] , Boskoop” opgesteld door Buro SRO (de ruimtelijke onderbouwing).
12. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is de beslissing om gebruik in strijd met het bestemmingsplan toe te staan een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechter zich bij de toetsing daarvan moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het desbetreffende besluit heeft kunnen komen. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2106.
13.1
Op 21 mei 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn een lijst met categorieën aangewezen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad vereist is. Niet in geschil is dat aanvraag onder één van de aangewezen gevallen valt en dat dus geen afzonderlijke verklaring van geen bedenkingen is vereist.
13.2
Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat er een gebrek aan overleg/communicatie is geweest met de buurt. De rechtbank ziet in het door eisers aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de door verweerder gevolgde procedures onzorgvuldig zijn geweest. Niet in geschil is immers dat verweerder de wettelijke procedures op de juiste wijze heeft gevolgd. Hoewel de rechtbank de wens van eisers ten aanzien van het voeren van overleg en nadere informatieverstrekking begrijpt, bestaat daartoe echter geen wettelijke verplichting.
14.1
Eisers stellen dat het bouwplan buiten de kaders van de wijzigingsbevoegdheid valt, zodat zij erop mochten vertrouwen dat daaraan geen medewerking zou worden verleend.
14.2
Niet in geschil is dat verweerder geen gebruik kon maken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Dat neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid heeft om het bouwplan toe te staan door toepassing te geven aan de buitenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo, mits daaraan een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Aan de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid hebben eisers dan ook niet het door hen gestelde gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen. Het betoog faalt.
15.1
Eisers voeren in het kader van de activiteit strijdig gebruik aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, waaronder de stedenbouwkundige eisen.
15.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bouwplan in de ruimtelijke onderbouwing heeft getoetst aan de geldende welstandscriteria. Verweerder is hiertoe overgegaan omdat het bouwplan in geringe mate afwijkt van de wijzigingsbevoegdheid. De rechtbank overweegt dat de vraag of het bouwplan voldoet aan de welstandseisen getoetst dient te worden in het kader van de aanvraag voor de activiteit bouwen en niet bij de activiteit die ziet op het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In de beroepen met zaaknummers SGR 18/7178 en SGR 18/7179 kan het betoog dan ook niet tot het door eisers beoogde doel leiden.
16. De rechtbank overweegt dat verweerder het bouwplan dient te beoordelen zoals dit is aangevraagd. Dat betekent dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag dient uit te gaan van de inrit en weg met haakse bocht aan de kant van het perceel van eiser 1. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik heeft kunnen maken.
17. Eisers stellen dat het bouwplan een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat met zich brengt. Door het volume van de bebouwing kijken eisers tegen een groot bouwblok aan. De hoogte van de bebouwing en de afstand tot hun woningen zijn onevenredig bezwarend. Volgens eisers past het bouwplan ook niet in het straatbeeld en wordt het unieke verkavelingspatroon van het landschap aangetast. Voorts wordt hun privacy door het voorgenomen plan onevenredig aangetast. Dit komt ook doordat de nieuwbouwwoning op een hoger peil is gebouwd dan door verweerder is vergund. Het aanwezige peilhoogteverschil is ten onrechte niet aanmerking genomen. Ook vrezen eisers voor een vermindering van lichtinval in hun woningen. Hiermee wordt het uitzicht en aanzicht van eisers aangetast. Ten slotte vrezen eisers voor de waardedaling van hun woningen.
18.1
Ten aanzien van het peil voeren eisers aan dat de nieuwbouwwoning in werkelijkheid op een peil van 0,80m minus NAP is gebouwd in plaats van 1,25m minus NAP. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar het stedenbouwkundig advies van M. Mooij (Mooij) van adviesbureau ‘Mooij! Advies voor ruimtelijk ontwerp’ van 22 januari 2020 (stedenbouwkundig advies).
18.2
De rechtbank stelt vast dat in de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een uitvoeringsvoorschrift is opgenomen waarbij is bepaald dat het peil (afgewerkte begane grondvloer) dient te worden aangelegd op 1,15m minus NAP (aansluiten op bestaand). Op verzoek van vergunninghouder is bij het bouwen van de nieuwbouwwoning een peilhoogte van 1,25m minus NAP in aanmerking genomen. Verweerder heeft daarmee ingestemd.
18.3
Voor zover eisers betogen dat de nieuwbouwwoning is gerealiseerd op een hoger peil dan 1,25m minus NAP, is de rechtbank van oordeel dat dit een handhavingskwestie betreft in het kader van de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat bij de bouw van de woning een peil van 1,25m minus NAP is aangehouden.
18.4
Ten aanzien van het peilhoogteverschil heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit gegevens van het AHN3 (https://ahn.arcgisonline.nl/ahnviewer) blijkt dat het peil bij [laan] [huisnummer 1] ongeveer 1,40m minus NAP bedraagt en bij [laan] [huisnummer 3] circa 1,45m minus NAP. Dit betekent dat de nieuwbouwwoning ongeveer 20 cm hoger is gelegen dan de woningen van eisers. De rechtbank ziet geen aanleiding om van een groter hoogteverschil uit te gaan dan waarvan verweerder is uitgegaan. Weliswaar worden in het stedenbouwkundig advies grotere hoogteverschillen genoemd, maar de daaraan ten grondslag liggende peilwaarden worden niet onderbouwd met objectieve verifieerbare gegevens. Ter zitting heeft Mooij te kennen gegeven dat zij hierover gegevens van verweerder heeft ontvangen, maar deze zijn niet in het geding gebracht.
18.5
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of het bouwplan wel of geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening uitgaan van de peilhoogteverschillen die verweerder in aanmerking heeft genomen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan het woon- en leefklimaat van eisers niet dermate aantast dat geen sprake meer is van een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
19.1
Voor zover eisers betogen dat realisering van het bouwplan tot een te massaal bouwblok leidt, waardoor de stedenbouwkundige uitstraling en inpassing in de buurt te zeer wordt geschaad, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de massaliteit van het bouwplan nagenoeg geheel binnen het wijzigingsgebied en de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, past. Weliswaar wordt het wijzigingsgebied als gevolg van de twee aanbouwen overschreden, maar verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die overschrijding niet dusdanig is dat eisers onevenredig in hun belangen worden geschaad. Voorts heeft verweerder zich ten aanzien van de bouwhoogte van de nieuwbouwwoning op het standpunt kunnen stellen dat die minder dan 10 meter is en daarmee wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte. Ook heeft verweerder bij zijn oordeel kunnen betrekken dat het Welstandskader weliswaar niet van toepassing is op de nieuwbouwwoning, maar dat met het ontwerp van de woning en de situering hiervan op de kavel wel rekening is gehouden met de daarin opgenomen criteria. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de woning op de kop van de kavel en evenwijdig aan de slagenverkaveling wordt gesitueerd, waarbij de rooilijn zoals die in het Welstandskader wordt gegeven voor de bebouwing aan de [laan] in acht is genomen. Hierdoor wordt de nieuwbouwwoning in lijn met de reeds bestaande woningen op het perceel geplaatst en blijft het karakteristieke landschap behouden. Ten aanzien van de massa en vorm van de bebouwing wordt in het Welstandskader voorts als uitgangspunt genomen dat het aanbrengen van variatie ten opzichte van omliggende bebouwing gewenst is, waarbij een voorkeur wordt uitgesproken voor woningen met twee lagen met kap, zoals de nieuwbouwwoning. Niet kan worden geoordeeld dat het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik een zodanige andere ruimtelijke uitstraling heeft dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik heeft kunnen maken. Dat de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de percelen van eisers worden beperkt als gevolg van het hoogteverschil tussen de percelen dan wel daardoor schade zullen lijden, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt.
19.2
Het is voorts buiten twijfel dat het uitzicht van eisers ten nadele zal wijzigen door het bouwplan, maar volgens vaste rechtspraak bestaat er geen recht op (het behoud van) vrij uitzicht. Dit geldt zeker in een stedelijke omgeving, waarvan in dit geval sprake is. De nieuwbouwwoning is gesitueerd in de kern van Boskoop waar reeds diverse woningen aanwezig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zodanige belemmering van het uitzicht dat verweerder het bouwplan niet mocht toestaan.
19.3
Ten aanzien van de gestelde verminderde daglichttoetreding overweegt de rechtbank dat het daarbij gaat om daglicht in de woning. In het Bouwbesluit staan eisen voor de daglichttoetreding in woningen. Bij nieuwe woningen wordt getoetst of het plan hieraan voldoet. Het Bouwbesluit stelt echter geen eisen aan de daglichttoetreding bij naastgelegen woningen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eisers met hun betoog bedoelen dat de bezonning op de gevels van hun woningen door de nieuwbouwwoning vermindert. Ten aanzien van de gevolgen voor de bezonning op de gevels van de woningen van eisers heeft verweerder een zonnestudie laten uitvoeren. Volgens de conclusie van deze studie wordt ten aanzien van de zuidgevel van [laan] [huisnummer 5] ruimschoots voldaan aan de lichte TNO-richtlijnen over zonlicht. Ten aanzien van [laan] [huisnummer 4] zal op de gevels op 19 februari en 21 oktober geen slagschaduw vallen die wordt veroorzaakt door de nieuwbouwwoning. Dit komt doordat het pand ten zuiden van de nieuwbouwwoning is gelegen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2849) waarin is overwogen dat verweerder zich bij deze TNO-richtlijnen mag aansluiten. Hoewel bij deze zonnestudie geen rekening is gehouden met het peilhoogteverschil van ongeveer 20 cm tussen de woningen van eisers en de nieuwbouwwoning gaat de rechtbank ervan uit dat het verlies aan zonne-uren door dit hoogteverschil niet zodanig is dat niet meer aan genoemde lichte TNO-richtlijnen zal worden voldaan. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het effect voor de bezonning niet leidt een onevenredige aantasting van de belangen van eisers op dit punt.
19.4
De rechtbank overweegt voorts dat de nieuwbouwwoning op korte afstand van eisers’ percelen is gelegen, waardoor hun privacy vermindert. Dit geldt zeker voor eiser 2 aangezien nagenoeg alle ramen van de nieuwbouwwoning zijn kant op zijn gericht. Van een onevenredige aantasting van de privacy is de rechtbank echter niet gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de afstand tussen de nieuwbouwwoning en eisers’ percelen meer dan de in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek genoemde minimale afstand van twee meter bedraagt. Verweerder behoefde hierin dan ook geen aanleiding te zien de omgevingsvergunning te weigeren.
19.5
Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken van een zodanige aantasting van het woon-en leefklimaat van eisers dat verweerder niet tot verlening van de vergunning kon overgaan. Ten aanzien van de situering van de inrit heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde hinder die eiser 1 als gevolg van het naar binnen schijnen van de autolampen ondervindt, niet dusdanig is dat verweerder hierin aanleiding heeft moeten zien zijn medewerking aan het bouwplan te weigeren. Verweerder heeft de belangen van vergunninghouder mogen laten prevaleren boven die van eisers.
20. Voor zover eisers betogen dat hun woningen in waarde zullen dalen door het bouwplan, staat het hen vrij om een verzoek tot planschade te doen. Een dergelijk verzoek staat los van de vergunningverlening.
21.1
Eisers stellen dat het terras komt te liggen binnen de beschermingszone van de watergang. Water en groen zijn beeldbepalende elementen die de basis vormen voor een duurzame, economische en ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving. Eisers vrezen dat vergunninghouder een deel van de sloot gaat dempen. Dit handelen is niet toegestaan.
21.2
In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat het Hoogheemraadschap van Rijnland (Hoogheemraadschap) positief heeft geadviseerd over het bouwplan. De totale oppervlakte van het plangebied is ongeveer 225 m². Een groot deel van deze gronden betreft water en blijft water in de toekomstige situatie. In het plan is demping niet aan de orde. Ten behoeve van het terras worden er geen palen in de grond geslagen, waardoor het werk niet vergunningplichtig is op grond van de Waterwet en bijbehorende regelgeving.
21.3
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder afgaan op het advies van het Hoogheemraadschap. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het bouwplan de watergang op nadelige wijze aantast dan wel van invloed is op het aanwezige grondwater. Ten aanzien van de gestelde vrees voor demping van de sloot merkt de rechtbank op dat hiervoor geen vergunning is verleend. Ter zitting heeft vergunninghouder verklaard geen plannen te hebben om ter plaatse van het terras een serre te realiseren.
22. Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder een goede ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan heeft gegeven. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik kunnen maken.
23. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling in deze beroepen bestaat geen aanleiding. Dit geldt ook voor de verzochte kostenvergoeding van de deskundige.

activiteit bouwen (SGR 19/7794 en SGR 19/7814)

24.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
24.2
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is onder meer het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de Bouwverordening of het Bouwbesluit.
25. Eisers stellen, kort samengevat, dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Volgens eisers is het bouwplan ten onrechte niet getoetst aan de in de geldende gemeentelijke Welstandsnota opgenomen welstandscriteria die horen bij gebied 3C (‘Boomteelt’). Voorts wordt volgens eisers niet voldaan aan het Welstandskader.
26. In haar vergadering van 5 maart 2018 heeft de welstandscommissie het bouwplan besproken en geconcludeerd dat het niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. In de geldende Welstandsnota valt het plan in het reguliere welstandsregime, gebied 2B (‘Dorps woongebied’). Volgens de welstandscommissie voldoet het plan op zowel stedenbouwkundige als op architectonische gronden ruimschoots aan de uitgangspunten voor dit gebied. Het plan voldoet daarmee aan de redelijke eisen van welstand. Het schriftelijke welstandsadvies van 6 maart 2018 heeft de welstandscommissie nader gemotiveerd in haar advies van 28 november 2018.
27. De rechtbank stelt voorop dat verweerder aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is anders indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel dan ook geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de Welstandsnota in acht te nemen criteria.
28. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aangetoond dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit advies niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Uit de in de Welstandsnota opgenomen gebiedenkaart blijkt dat het bouwplan binnen gebied 2B valt. De welstandscommissie heeft het bouwplan daarom terecht aan de daarbij behorende welstandscriteria getoetst. Daarnaast hoefde de welstandscommissie geen acht te slaan op het Welstandskader omdat dit alleen van toepassing is voor plannen die geheel binnen de wijzigingsbevoegdheid worden ontwikkeld. Dit neemt niet weg dat bij het ontwerp van de nieuwbouwwoning zoveel mogelijk rekening is gehouden met dit kader.
29. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder van het welstandsadvies heeft mogen uitgaan. Eisers hebben geen contra-expertise overgelegd van een onafhankelijke deskundige die de conclusie van de welstandscommissie weerspreekt.
30. Aangezien geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, is verweerder terecht overgegaan tot het verlenen van de verzochte omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
31. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.