ECLI:NL:RBDHA:2021:9519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.4621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbreking feitelijke gezinsband tussen meerderjarig kind en referent in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een meerderjarig kind van een referent, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 februari 2021, waarin werd geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent verbroken was op het moment van binnenkomst van referent in Nederland. Eiser, geboren op 17 juni 1996 en van Soedanese nationaliteit, heeft een verblijfsvergunning asiel aangevraagd in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen directe contactmomenten zijn geweest tussen eiser en referent sinds eiser vier jaar oud was, en dat referent niet heeft aangetoond dat hij betrokken is geweest bij de opvoeding van eiser. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet meer tot het gezin van referent behoort, omdat hij zelfstandig woont en in zijn eigen onderhoud voorziet. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de feitelijke gezinsband als verbroken moet worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C.H.H.P.M Kelderman).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 februari 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die per Skype-verbinding heeft deelgenomen aan de behandeling ter zitting. Tevens was ter zitting via Skype-verbinding aanwezig [Naam 2] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser (toegekende geboortedatum [Geb. datum] 1996) bezit de Soedanese nationaliteit. Hij is de biologische zoon van referent. Aan referent is op 23 mei 2017 een verblijfsvergunning asiel verleend. Hij heeft op 12 juli 2017 een mvv [1] in het kader van nareis in asielzaken aangevraagd voor eiser. Bij brief van 26 maart 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de aanvraag niet-inhoudelijk is afgedaan. Eisers bezwaar hiertegen is op 18 maart 2019 gegrond verklaard, waarna de aanvraag verder in behandeling is genomen.
2. Op 28 november 2019 is eiser gehoord op de Nederlandse Ambassade in Khartoem. Referent is op 22 juni 2020 gehoord. Bij besluit van 8 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag van 12 juli 2017 afgewezen. [2] Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Bij brief van 4 februari 2021 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het besluit van 9 oktober 2020 is ingetrokken.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser ten tijde van de aanvraag als meerderjarige niet meer behoorde tot het gezin van referent. Verweerder heeft daartoe overwogen dat referent sinds 2000 is gescheiden van de moeder van eiser (met wie eiser nog steeds samenwoont) en eiser voor het laatst heeft gezien toen eiser vier jaar oud was. Referent heeft tegenstrijdig verklaard over zijn verblijfplaats nadien. Voor zover referent heeft verklaard dat hij gedurende vijftien jaar op 7 kilometer afstand van eiser heeft gewoond, heeft hij niet weten uit te leggen waarom hij eiser in die tijd nooit heeft bezocht. Referent stelt eiser financieel te hebben ondersteund, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij anderszins betrokken is geweest bij de opvoeding van eiser. Het contact tussen eiser en referent is vooral begonnen na de inreis van referent in Nederland. Voor zover referent stelt daarvóór elke 2 à 3 weken te hebben gesproken met eiser, volgt dat niet uit de verklaringen van eiser. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser tijdens het interview op 28 november 2019 heeft verklaard dat hij van 2013 tot januari 2019 een serieuze relatie heeft gehad, dat hij sinds 2016 werkzaam is als automonteur en daarmee deels in zijn levensonderhoud voorziet, en dat hij de zorg heeft voor zijn jongere broer. Tot slot heeft verweerder meegewogen dat eiser heeft verklaard dat hij nooit het gevoel van vaderschap heeft gehad, [3] dat er geen bijzondere band is tussen hem en referent en dat hij het er volledig mee eens is dat hij in staat moet worden geacht om voor zichzelf te kunnen zorgen. [4]
4. Eiser voert aan dat hij te beschouwen is als jongvolwassene en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met omstandigheden die door het tijdsverloop relevant zijn. Eiser stelt zich op het standpunt dat de contra-indicaties niet van toepassing zijn en dat niet kan worden gesproken van een verbroken gezinsband. Eiser voert aan dat hij wel een relatie is aangegaan, maar dat er thans geen sprake is van een relatie. Eiser stelt verder dat hij heeft aangegeven afhankelijk te zijn, omdat hij niet volledig zelfstandig kan voorzien in eigen onderhoud. Ter onderbouwing verwijst eiser naar zijn verklaringen afgelegd bij de Ambassade, waaruit valt op te maken dat er altijd sprake is geweest van afhankelijkheid. Ten aanzien van de zorg voor zijn broertje kan volgens eiser niet worden gesproken over de zorg voor een kind, dit moet meer gezien worden in het gezinsverband waarin eiser een bijdrage leverde in het onderhoud van de gezinsleden. Feitelijk bleef onder meer referent verantwoordelijk voor het gezin. Referent heeft tevens aangegeven waarom hij op bepaalde momenten niet altijd in contact kon blijven staan met eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet genoemde gezinsleden van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel kunnen in aanmerking komen voor een afgeleide (nationale) asielvergunning op grond van de regeling voor nareis in asielzaken. Voor zover het gezinslid een meerderjarig kind betreft, geldt daarbij als vereiste dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid tussen beiden dat om die reden sprake is van een feitelijke gezinsband. Uit het beleid in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, volgt dat deze bijzondere afhankelijkheid niet als voorwaarde geldt in het geval van jongvolwassenen (tot ongeveer de leeftijd van 25 jaar). Als het meerderjarige kind zelfstandig woont, in zijn eigen onderhoud voorziet, een huwelijk of een relatie is aangegaan, dan wel belast is met de zorg voor een buitenechtelijk kind, wordt in ieder geval aangenomen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s).
6. Bij de beantwoording van de vraag of eiser op het moment van binnenkomst van referent in Nederland feitelijk behoorde tot diens gezin heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte zwaarwegende betekenis toegekend aan het gegeven dat eiser en referent elkaar niet meer hebben gezien sinds eiser vier jaar oud was en daarna gedurende meer dan vijftien jaar geen direct contact hebben gehad, zonder dat is gebleken dat dit buiten de wil of keuze van referent om is gebeurd. Reeds hierom faalt het beroep van eiser op het jongvolwassenenbeleid. Als voorwaarde voor de toepassing van dat beleid geldt immers dat de jongvolwassene met de ouder(s), in dit geval referent, in gezinsverband samenleeft.
Voor zover referent stelt dat hij heeft toegelicht waarom hij op bepaalde momenten geen contact kon leggen met eiser, geldt dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat contact met eiser niet mogelijk was. Verweerder heeft die verklaringen dan ook niet hoeven volgen.
Bij binnenkomst van referent in Nederland was eiser inmiddels meerderjarig. Van daadwerkelijke betrokkenheid daarvóór van referent bij de zorg en opvoeding van eiser is niet gebleken. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat de gestelde financiële ondersteuning door referent niet is aangetoond en heeft overigens kunnen overwegen dat enkel financiële ondersteuning onvoldoende is om een feitelijke gezinsband tussen eiser en referent aan te nemen.
Verweerder heeft, ter onderbouwing van de conclusie dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent verbroken moet worden geacht, verder kunnen wijzen op de verklaringen van eiser waaruit volgt dat eiser ten tijde de binnenkomst van referent in Nederland een serieuze relatie had en werk had waarmee hij deels in zijn levensonderhoud kon voorzien. Ook heeft verweerder kunnen wijzen op eisers verklaringen over de zorg voor de jongere broer, als een verdere aanwijzing voor de zelfstandigheid van eiser.
Tenslotte heeft verweerder terecht overwogen dat uit de verklaringen van eiser over zijn relatie met referent niet volgt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent geacht moet worden te zijn verbroken op het moment van binnenkomst van referent in Nederland. Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor de gevraagde mvv.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Daarbij heeft verweerder onder meer overwogen dat de identiteit van eiser is aangetoond met de kopie van diens Sudanese paspoort. Als geboortedatum staat daarin vermeld 17 juni 1996.
3.Pagina 8 van het interviewverslag van 28 november 2019.
4.Pagina 7 van het interviewverslag van 28 november 2019.