ECLI:NL:RBDHA:2021:9568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/4309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van arbeid als zelfstandige en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid als zelfstandige bij Gasterij De Harmonie'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de staatssecretaris oordeelde dat de beoogde arbeid geen wezenlijk Nederlands belang diende. Eiser had eerder een ondernemingsplan ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit plan onvoldoende onderbouwd was en niet voldeed aan de eisen die gesteld worden aan een levensvatbare onderneming.

De rechtbank constateerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn kennis en ervaring, en dat de analyses in het ondernemingsplan te algemeen waren om aan te tonen dat de onderneming een wezenlijk Nederlands belang diende. Eiser had in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door bepaalde stukken niet te erkennen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had uiteengezet waarom de aanvraag was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste.

De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen ondernemingsplan en de noodzaak om aan te tonen dat de beoogde werkzaamheden een wezenlijk belang voor Nederland dienen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4309

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 10 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1984 en bezit de Turkse nationaliteit.
2. In 1995 is eiser met zijn moeder en broer naar Nederland gekomen. Zijn vader verbleef op dat moment al in Nederland. Sindsdien heeft eiser diverse verblijfsaanvragen ingediend, maar deze hebben niet geleid tot het toekennen van rechtmatig verblijf.
3. Deze zaak gaat over de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige bij Gasterij De Harmonie’. Bij besluit van 20 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat de beoogde arbeid als zelfstandige geen wezenlijk Nederlands belang dient. Bij het bestreden besluit is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het door eiser overlegde ondernemingsplan onvoldoende inzicht geeft in eisers kennis en vaardigheden. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe de kennis die moet blijken uit overgelegde certificaten van toegevoegde waarde is. Hij heeft zijn werkervaring niet onderbouwd. Het ondernemingsplan bevat geen gedegen markt- en concurrentieanalyse, de beschrijving van de doelgroep is onvoldoende specifiek en niet met stukken onderbouwd, het financieel plan is niet met stukken onderbouwd en het is niet duidelijk welke taken en verantwoordelijkheden eiser als vennoot heeft.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser het certificaat The welcome training van Starwood Hotels en Resorts en het certificaat SPG Gest experiences van Starwood preferred Guest niet heeft ontvangen. Eiser is het er ook niet mee eens dat hij geen loonstaten, betalingsbewijzen/aanslagen afdracht omzetbelasting en geen aangiften inkomstenbelasting en omzet belasting zou hebben overgelegd. Hij wijst op de overgelegde aangiften omzetbelasting 2017, 2018 en 2019, de loonaangiften 2018 en 2019 en de definitieve aanslag IB 2017 van [Naam 2].
Verweerder stelt volgens eiser ten onrechte dat over de toegevoegde waarde in het aangepaste ondernemingsplan alleen is toegevoegd de algemene beschrijving dat eiser verantwoordelijk is voor het hotel, gasten, marketing, samenwerking met de lokale verenigingen en het organiseren van evenementen. Eiser voegt ter onderbouwing de tekst van pagina’s 2 en 3 uit het aanvullend ondernemingsplan toe en stelt dat verweerder deze ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. Verweerders opmerking dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe opgedane kennis van toegevoegde waarde is, ontbeert onderbouwing, zo stelt eiser.
Eiser heeft in het beroepschrift een opsomming gegeven van de door hem overgelegde stukken die zien op de opleiding en ervaring en stelt dat verweerder miskent dat eiser hiermee alle stukken heeft overgelegd waarover hij redelijkerwijs de beschikking kon krijgen.
Eiser is het niet eens met de overweging in het bestreden besluit dat de marktanalyse nog steeds algemeen is en niet toegespitst op de eigen onderneming. Eiser voegt hierbij de tekst van pagina’s 3, 4 en 5 van het aanvullend ondernemingsplan.
Eiser meent dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de sterke en zwakke punten van de concurrenten niet zijn benoemd en dat niet duidelijk is geworden waar deze concurrenten zijn gevestigd. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan de tekst van pagina’s 7 tot en met 13 van het aanvullend ondernemingsplan opgenomen in het aanvullend beroepschrift. Eiser stelt dat duidelijk is waar de concurrenten zijn gevestigd uit de verwijzing naar de websites van de concurrenten.
Nu met de bedrijfsactiviteiten ruim boven het bruto minimuminkomen wordt verdiend, is volgens eiser zijn verblijf in Nederland van een wezenlijk belang. Door geen genoegen te nemen met de overgelegde stukken wordt het nuttig effect-beginsel geschonden, aldus eiser. Ter verdere onderbouwing heeft eiser in beroep aanvullende financiële stukken overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de aanvraag worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan vrijstelling van het mvv-vereiste worden verleend aan de vreemdeling die onder het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije valt als aan alle overige voorwaarden wordt voldaan.
7. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb moet met de arbeid als zelfstandige die een vreemdeling wil verrichten een wezenlijk Nederlands belang zijn gediend. De hierbij te hanteren toetsingscriteria voor vreemdelingen met de Turkse nationaliteit zijn uitgewerkt in artikel 3.20a, vierde lid, en Bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Hieruit volgt dat de onderneming moet voorzien in een behoefte in Nederland. Er moet een zodanige markt zijn voor de producten of diensten van de aanvrager dat de onderneming levensvatbaar is. Dit moet worden aangetoond met een ondernemingsplan, met daarin een onderbouwde marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst. De bijlage bevat een opsomming van de hierbij over te leggen bewijzen.
8. Eiser heeft in de aanvraagfase een ondernemingsplan van 2 september 2019 met bijlagen overgelegd. Daarnaast heeft hij in bezwaar een aanvullend ondernemingsplan van 1 april 2020 met bijlagen overgelegd. In geschil is of uit deze ondernemingsplannen blijkt dat eisers beoogde arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang dient. De eerst in beroep overgelegde stukken dient de rechtbank namelijk buiten beschouwing te laten op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:410).
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser terecht aanvoert dat verweerder diverse door hem overgelegde stukken niet heeft onderkend. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft eiser de volgende stukken wel overgelegd: aangiften omzetbelasting 2017, 2018 en 2019, aangiften loonheffingen 2018 en 2019, definitieve aanslag inkomstenbelasting 2017 en een tweetal certificaten van ‘Starwood’ betreffende het volgen van trainingen.
10. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft vastgehouden aan de overweging dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe eisers kennis en ervaring een toegevoegde waarde vormt voor de onderneming. Verweerder heeft niet opgemerkt dat eiser op pagina’s 2 en 3 van het aanvullend ondernemingsplan, onder de toelichting bij bijlagen 6 en 1 bij het ondernemingsplan, aanvullende tekst heeft opgenomen die eveneens ingaat op de toegevoegde waarde van eiser voor de onderneming. Verweerder is daar ten onrechte niet inhoudelijk op ingegaan.
11. Gelet op het navolgende leidt dit echter niet tot gegrondverklaring van het beroep.
12. In Bijlage 8aa van het VV is opgenomen dat de onderbouwing van het wezenlijk Nederlands belang een analyse bevat van de markt, van de concurrentiepositie en van het prijsbeleid. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de in de ondernemingsplannen opgenomen analyses op deze punten onvoldoende zijn. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat weliswaar wordt benoemd dat de markt zich gunstig ontwikkelt en dat de omzetten zijn gestegen, maar dat dit te algemene passages zijn die voor alle ondernemingen in de branche gelden. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat weliswaar is ingegaan op de andere ondernemingen in de omgeving in dezelfde branche, maar dat het benoemen van de verschillende kenmerken van deze ondernemingen onvoldoende is om de concurrentiepositie aannemelijk te maken. Met het enkele herhalen van onderdelen uit het aanvullend ondernemingsplan heeft eiser een en ander niet weten te weerleggen. Verder is de enkele verwijzing naar websites van de verschillende ondernemingen onvoldoende als beschrijving van hun vestigingsplaatsen. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat onderbouwde informatie over het marktaandeel, de marketing, de risico’s en het prijsbeleid ontbreekt. Zo is weliswaar vermeld welke prijzen er worden gehanteerd, maar niet inzichtelijk is gemaakt hoe deze prijzen zijn vastgesteld.
Ten slotte heeft verweerder nog terecht opgemerkt dat eiser niet van al zijn eerdere werkzaamheden arbeidsovereenkomsten en referenties heeft overgelegd. Eiser heeft niet toegelicht waarom hij redelijkerwijs geen aanvullende stukken kan overleggen.
13. De omstandigheid alleen dat eiser zegt met zijn onderneming een inkomen boven het bruto minimuminkomen te hebben verworven leidt niet op voorhand tot de conclusie dat sprake is van een levensvatbare onderneming die voorziet in een behoefte in Nederland.
14. Nu eiser aldus niet aan alle voorwaarden voldoet, kan hij niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Nu niet is gebleken dat eiser niet alsnog aan de voorwaarden kan voldoen door het ondernemingsplan op genoemde punten aan te vullen, is geen sprake van het onthouden van nuttig effect aan het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 13 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.